ECLI:NL:RBAMS:2020:1749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
13.129359.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak tegen minderjarigen voor gewelddadige beroving met zwaar lichamelijk letsel

In deze jeugdstrafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die samen met twee medeverdachten is veroordeeld voor de gewelddadige beroving van twee twaalfjarige jongens op 28 maart 2019 in Amsterdam en Duivendrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de slachtoffers hebben gevolgd, bedreigd en met geweld hebben gedwongen om hun jassen en telefoons af te geven. Een van de slachtoffers, [persoon 3], heeft daarbij een gebroken kaak opgelopen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 dagen, met een voorwaardelijk deel van 14 dagen, en een werkstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht en begeleiding door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De benadeelde partijen, [persoon 5] en [persoon 3], hebben schadevergoedingen gevorderd, die gedeeltelijk zijn toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de toegewezen schadevergoedingen, te weten € 505,15 aan [persoon 5] en € 835,92 aan [persoon 3]. De rechtbank heeft de verdachte als first offender aangemerkt, maar heeft gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers besloten om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.129359.19
Datum uitspraak: 7 februari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.P. Hilhorst, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [persoon 2] , namens het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: het LJR) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Ook zijn de ouders van de benadeelde partij [persoon 3] , bijgestaan door mevrouw [persoon 4] namens Slachtoffer Hulp Nederland, ter zitting verschenen.

1.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich samen met zijn broertje en zijn neef schuldig heeft gemaakt aan de gewelddadige beroving van [persoon 5] en [persoon 3] op 28 maart 2019 in Amsterdam en Duivendrecht. Daarbij zijn de slachtoffers geslagen en zijn er jassen, telefoons, sleutels en schoenen buit gemaakt. [persoon 3] heeft daarbij een gebroken kaak opgelopen.
Dit is als volgt aan verdachte ten laste gelegd:
1. de afpersing met anderen van [persoon 5] op 28 maart 2019 te Amsterdam/ Duivendrecht;
2. de diefstal met geweld met anderen van goederen van [persoon 3] op 28 maart 2019 te Amsterdam/Duivendrecht, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten. Verdachte stond niet bij [persoon 5] in de buurt en heeft dus niet gezien wat er bij hem is gebeurd, zoals onder 1 ten laste is gelegd. Er was ook geen sprake van een vooropgezet plan om [persoon 5] te beroven. Hij kan daar – ook in de vorm van medeplegen – niet verantwoordelijk voor worden gehouden. Verder ontkent verdachte de kaakslag te hebben gegeven, zodat de raadsvrouw ook vrijspraak vraagt van feit 2.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de feiten en omstandigheden die volgen uit de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde.
Uit de aangiftes van [persoon 5] en [persoon 3] en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zij – toen nog met een groep van negen personen – door drie jongens zijn aangesproken in de Media Markt en later door hen zijn achtervolgd vanaf de Burger King bij Bijlmer Arena. Uit de signalementen, de camerabeelden, de herkenningen en ook de verklaringen van de verdachten volgt dat deze drie jongens [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn. Zij rennen achter aangevers en [persoon 6] , een van de vrienden van aangevers aan en stappen in dezelfde metro richting Strandvliet waar zij vervolgens samen met de aangevers ook uitstappen. Er worden door verdachte en zijn mededaders dreigende woorden geuit. In de metro is [persoon 3] vastgepakt en wordt zijn telefoon afgenomen door [medeverdachte 2] . Na het uitstappen dwingen verdachte en zijn mededaders de aangevers mee te lopen. [getuige 2] en twee andere jongens uit de groep van negen komen aan met de volgende metro, maar de twee andere vrienden worden weggestuurd door verdachten. [verdachte] en [medeverdachte 2] dirigeren [persoon 3] een kant op te lopen. [medeverdachte 1] richt zich op [persoon 5] en de twee overgebleven vrienden [persoon 6] en [getuige 2] . [persoon 3] wordt tegen zijn kaak geslagen door [verdachte] . Die kaak blijkt later gebroken te zijn, zoals volgt uit de letselverklaring. Terwijl [persoon 3] op de grond ligt pakt [verdachte] de schoenen van [persoon 3] en [medeverdachte 2] zijn jas (met daarin de sleutels). [getuige 2] en [persoon 6] rennen weg, terwijl [persoon 5] blijft staan. [persoon 5] wordt vervolgens geslagen door [medeverdachte 1] en moet eveneens zijn jas en telefoon afgeven. Alle drie de verdachten zijn hierna weggerend en hebben [persoon 3] met een bloedende mond zonder jas en schoenen en [persoon 5] zonder jas achtergelaten. Uiteindelijk worden de jassen, de telefoon van [persoon 5] en de schoenen later die dag teruggegeven via familieleden van [persoon 6] door de familie van [medeverdachte 2] .
De rechtbank houdt de drie verdachten samen verantwoordelijk voor de strafbare feiten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachten voortdurend gezamenlijk optrekken en door de aangevers en getuigen ook als één (dader)groep worden gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten, waarbij een ieder een eigen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geheel van strafbare feiten. Er is sprake geweest van een reeks van gebeurtenissen op verschillende plaatsen waarin verdachte en zijn mededaders de slachtoffers volgden, aanspraken, intimideerden, een telefoon afpakten in de metro en vervolgens de twee slachtoffers op het metrostation beroofden. Wie welke handelingen precies verrichten was daarbij min of meer toeval nu zij alle essentieel waren voor de bedreigende situatie waardoor de slachtoffers zich gedwongen voelden mee te lopen en zich niet verzetten toen zij werden beroofd. Zonder toedoen van [verdachte] waren de mededaders niet in de positie geweest om [persoon 5] - die van een groep van oorspronkelijk negen personen alleen was overgebleven - te kunnen beroven. [verdachte] is daarmee ook verantwoordelijk voor het handelen van [medeverdachte 1] richting [persoon 5] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 28 maart 2019 te Amsterdam en te Duivendrecht, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas en een telefoon, toebehorende aan die [persoon 5] , door
- voornoemde [persoon 5] te volgen en achterna te rennen en
- voornoemde [persoon 5] te dwingen, verdachte en zijn mededaders mee te lopen en
- tegen voornoemde [persoon 5] te zeggen dat wegrennen geen zin had en als hij
niet meeliep en/of weg zou rennen dat zij hem dan zouden gaan steken en taseren en
- voornoemde [persoon 5] (met kracht) tegen diens gezicht te slaan en
- tegen voornoemde [persoon 5] te zeggen dat hij zijn jas moest uittrekken en zijn jas en telefoon moest afgeven;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 28 maart 2019 te Amsterdam en te Duivendrecht, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas (met sleutels) en een telefoon en schoenen, toebehorende aan [persoon 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededaders
- voornoemde [persoon 3] hebben gevolgd en achterna gerend en
- voornoemde [persoon 3] hebben gedwongen, met hem, verdachte en zijn mededaders mee te lopen en
- tegen voornoemde [persoon 3] hebben gezegd dat wegrennen geen zin had en dat hij, zijn telefoon en pincode moest geven en
- voornoemde [persoon 3] hebben vastgepakt en vastgehouden en
- ( met kracht) voornoemde telefoon uit de hand van voornoemde [persoon 3] hebben getrokken en
- voornoemde [persoon 3] (met grote kracht) tegen diens kaak hebben gestompt of geslagen en
- ( toen voornoemde [persoon 3] weerloos op de grond lag) de schoenen en de jas van voornoemde [persoon 3] hebben weggenomen, welke voornoemd feit zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak (kaakfractuur) voor voornoemde [persoon 3] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 32 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de Raad geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van het LJR.
Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf te worden opgelegd van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
De raadsvrouw vindt het buitenproportioneel wanneer het voorwaardelijk strafdeel in de vorm van een jeugddetentie wordt opgelegd. De proeftijd moet worden beperkt tot 1 jaar. Er is een lange schorsingsperiode voorafgegaan aan de veroordeling en de ouders zijn sterk betrokken bij [verdachte] .
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Uitgangspunt bij diefstal met geweld / afpersing is 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie, waarbij strafverzwarende omstandigheden de strafmaat naar boven kunnen wijzigen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In dit geval is sprake van twee straatroven met twee jonge slachtoffers in georganiseerd verband waarbij één slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan de gewelddadige beroving van twee twaalfjarige jongens. Die jongens zijn door de verdachten achterna gezeten vanaf de Arena Boulevard tot aan metrostation Strandvliet. De jonge slachtoffers zijn bedreigd en vervolgens is er geweld tegen hen gepleegd. [persoon 3] is door verdachte dermate hard geslagen dat zijn kaak is gebroken. Het lijkt er op dat verdachte hem heel bewust heeft willen raken op het litteken dat zichtbaar was op zijn kaak, nu hij tot twee keer toe heeft gevraagd aan [persoon 3] om zijn hoofd omhoog te doen voordat hij hem sloeg. Daarna zijn hem door [medeverdachte 2] zijn jas en door verdachte zijn schoenen afgepakt. [persoon 3] heeft veel pijn gehad en is behandeld door de kaakchirurg. Hij heeft twee weken slechts vloeibaar voedsel kunnen eten. [persoon 3] is door dit incident erg boos geweest. [persoon 5] is door een medeverdachte geslagen en heeft zijn jas en telefoon af moeten geven. Hij heeft pijn gehad en is heel erg bang geweest. Die angst heeft nog maanden geduurd. [persoon 5] durfde niet alleen naar school, sliep slecht en was bang voor herhaling. In ieder geval tot het moment van indienen van de vordering benadeelde partij (september 2019) durfde [persoon 5] nog steeds niet met de metro te reizen. Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met deze gevolgen voor de slachtoffers en heeft enkel oog gehad voor zijn eigen belang, namelijk het verkrijgen van goederen die de beroving zouden opleveren. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan. Daarnaast wakkeren dergelijke feiten, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 december 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages van de Raad, waaronder die van 15 januari 2020, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt.
Ter zitting heeft de Raad alsnog geadviseerd om aan verdachte een maatregel toezicht en begeleiding op te leggen naast een deels voorwaardelijke werkstraf. Daarbij dienen bijzondere voorwaarden te worden opgelegd. Verdachte moet meewerken met de Intensieve Preventieve Aanpak (IPA) en als dat niet toereikend is Intensieve Forensische Aanpak (IFA) vanuit Spirit. En hij moet naar school en/of stage gaan volgens het rooster. Het delict moet indringender met verdachte worden besproken. Er is sprake van schoolverzuim. Verder kan het gezin extra ondersteuning krijgen gedurende de toezicht en begeleiding van het LJR.
Het LJR heeft zich aangesloten bij dit advies.
Hoewel het gebruikelijk is om aan first-offenders van dit soort delicten geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, zal de rechtbank dat gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan in dit geval wel doen. De jeugddetentie zal daarbij echter gelijk worden gesteld aan de duur van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf van aanzienlijke duur worden opgelegd. Deze bedraagt meer uren dan die van de medeverdachten, omdat verdachte degene is geweest die de fatale kaakslag aan [persoon 3] heeft toegebracht. Gelet op de adviezen van de Raad en het LJR zullen daaraan diverse bijzondere voorwaarden worden verbonden ter voorkoming van herhaling. Verdachte zal moeten meewerken met IPA, dan wel IFA. Hij moet naar school gaan volgens zijn rooster en hij moet een positieve dagbesteding realiseren en behouden in de vorm van een bijbaan en/of hij moet gaan sporten sport. Hij dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van het LJR. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 1 jaar in plaats van de gevorderde 2 jaar, omdat verdachte al gedurende een lange schorsingsperiode is begeleid door LJR en er groot vertrouwen is in het optreden van de ouders.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
[persoon 5]
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 65,15 aan materiële schadevergoeding en € 650,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw heeft zich gezien haar bepleite vrijspraak op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn medeverdachten rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de vordering gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar is. De raadsvrouw heeft de vordering niet betwist, maar heeft zich, gezien haar bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 5,15 zal worden toegewezen. Dit betreffen de reiskosten. De kosten met betrekking tot de schade aan de mobiele telefoon (€ 60,-) acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd nu uit de stukken niet volgt dat de telefoon beschadigd is al dan niet als gevolg van de straatroof, zodat de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Daarnaast waardeert de rechtbank – evenals de officier van justitie – de immateriële schade op € 500,- en zal zij de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte wordt – hoofdelijk – veroordeeld om het toegewezen bedrag van de vordering, te weten € 505,15 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 maart 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [persoon 5] .
In het belang van [persoon 5] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 35,92 aan materiële schadevergoeding (niet teruggegeven telefoon) en € 800,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De dagwaarde is onvoldoende onderbouwd. Daarnaast is de telefoon van [persoon 3] door medeverdachte [medeverdachte 3] meegenomen en is onduidelijk wat er met de telefoon is gebeurd, zodat verdachte niet verantwoordelijk is voor die schade. De gevorderde immateriële schadevergoeding is wel toewijsbaar.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Verdachte is als medepleger aansprakelijk voor de schade die door de gehele dadergroep is aangericht, waaronder ook de kosten voor de verdwenen telefoon. Vaststaat dat die niet is teruggegeven aan [persoon 3] . De dagwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd en het gevorderde bedrag is ook alleszins redelijk. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Verdachte wordt daarom – hoofdelijk – veroordeeld om het gevorderde bedrag, te weten € 835,92 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 maart 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [persoon 3] .
In het belang van [persoon 3] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
18 (achttien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 18 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf groot 40 (veertig) uur,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2
(twee) jaaronder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en –
gedurende het eerste jaar van de proeftijd– onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan de Intensieve Preventie Aanpak, dan wel de Intensieve Forensische Aanpak vanuit Spirit;
- naar school, dan wel stage gaat volgens zijn rooster;
- meewerkt aan het realiseren en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan of sport;
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan het
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 5]toe tot een bedrag van € 505,15 (vijfhonderdvijf euro en vijftien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening).
Veroordeelt verdachte aan [persoon 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 5] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 5] , te betalen de som van € 505,15 (vijfhonderdvijf euro en vijftien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3]toe tot een bedrag van € 835,92 (achthonderdvijfendertig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 3] , te betalen de som van € 835,92 (achthonderdvijfendertig euro en tweeënnegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.M. Patijn en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2020.
[...]