ECLI:NL:RBAMS:2020:1745

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
679722 / FA RK 20-694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg met betrekking tot een betrokkene met schizofrenie

Op 27 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven inzake een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1988 te Ghana. Dit verzoek tot het verlenen van verplichte zorg is ingediend door de officier van justitie, naar aanleiding van een eerdere voorwaardelijke machtiging onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) op 1 januari 2020 in werking is getreden, waardoor de Wet BOPZ is vervallen. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Wvggz in overweging genomen bij de beoordeling van het verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2020 heeft de rechtbank de betrokkene, zijn advocaat en enkele zorgverleners gehoord. De betrokkene heeft aangegeven dat het beter met hem gaat, maar dat hij zich verzet tegen de frequentie van de thuisbezoeken door het ambulante team. De psychiater heeft verklaard dat de betrokkene lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en dat er een risico bestaat op ernstige schade aan zijn gezondheid en welzijn.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verplichte zorg noodzakelijk is, omdat de betrokkene geen intrinsieke motivatie heeft voor het innemen van medicatie. De rechtbank heeft echter niet alle verzochte vormen van verplichte zorg toegewezen, omdat niet alle maatregelen evenredig waren aan het beoogde doel. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid van de betrokkene. De beschikking is mondeling gegeven door rechter J.H.J. Evers en is op 12 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: 679722 / FA RK 20-694
kenmerk: 1060609
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 27 februari 2020van de rechtbank Amsterdam naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Ghana),
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. E. Bruijn te Amsterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 10 september 2019 heeft de rechtbank een voorwaardelijke machtiging voor betrokkene verleend in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Deze machtiging heeft een geldigheidsduur van zes maanden en loopt tot
2 maart 2020. Op 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in werking getreden, waarmee de Wet BOPZ is komen vervallen. Op grond van artikel 15:1, eerste lid onder e Wvggz blijft de Wet BOPZ van toepassing op de nog lopende voorwaardelijke machtiging. Nu de Wvggz in werking is getreden, ligt voor een verzoek voor een zorgmachtiging op grond van artikel 6:1 Wvggz. De rechtbank zal de betreffende artikelen van de Wvggz in aanmerking nemen.
1.2.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 10 februari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring d.d. 23 januari 2020;
  • het zorgplan inclusief de bijlagen d.d. 3 januari 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 5:15;
  • de gegevens, bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, onderdelen b en c;
  • het door de geneesheer-directeur opgestelde voorstel voor een zorgmachtiging.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020, in het gebouw van de rechtbank te Amsterdam.
Ter zitting heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw L. Giesberts, psychiater;
- mevrouw T. Scholderman, verpleegkundige.
1.4.
De officier van justitie is niet ter zitting verschenen, omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig is
.

2.De standpunten

2.1.
Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het beter met hem gaat dan vroeger. Hij neemt dagelijks zijn medicijnen in, maar wordt hier wel erg moe van waardoor hij niets kan ondernemen. De problemen zijn voor betrokkene ontstaan toen hij dakloos werd en naar de gevangenis moest, niet doordat hij, zoals door zijn behandelaars wordt gesteld, een psychiatrische stoornis of verstandelijke beperking heeft. Daarnaast verzet betrokkene zich tegen de frequentie van de thuisbezoeken van het ambulante team. Hij vindt dat ze te vaak langskomen.
De advocaat van betrokkene heeft verklaard dat sprake is van een kwetsbare cliënt en een interventie is dan ook noodzakelijk. Hij dient medicatie te nemen en controle daarop toe te staan. De advocaat van betrokkene sluit zich dan ook aan bij de visie van de behandelaars.
2.2.
De psychiater heeft verklaard dat het goed gaat met betrokkene, maar dat het een broos evenwicht is. Doordat betrokkene zijn diagnose ontkent en de behandelend psychiater medicatie noodzakelijk acht, is er nog wel eens een discussie hierover met betrokkene. Doel van de zorgmachtiging is een opname voorkomen, maar de vormen van verplichte zorg die samenhangen met een klinische opname zijn toch verzocht mocht het nodig zijn. Als het ware wordt een onder de Wet BOPZ geldende voorwaardelijke machtiging gevraagd. De vrees bestaat dat het snel mis kan gaan en betrokkene hierdoor zijn woning verliest. Dit moet voorkomen worden en daarvoor dient de drang van een machtiging.

3.Beoordeling

3.1.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type, een verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van middelen, waaronder cannabis.
3.2.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in
:
- levensgevaar;
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige psychische, materiële en financiële schade;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.3.
Om het ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
3.4.
Nu betrokkene stelt dat hem niets mankeert en uit de medische verklaring blijkt dat betrokkene geen intrinsieke motivatie heeft voor het innemen van de medicatie, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een consistente bereidheid voor passende zorg op vrijwillige basis. Het risico bestaat dat betrokkene zijn medicatie inname in een vrijwillig kader zal staken, nu hij dit niet langer nodig vindt. Om die reden is verplichte zorg nodig. De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
  • toedienen van vocht, voeding en medicatie;
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • insluiten;
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
  • opnemen in een accommodatie.
3.5.
Op grond van de verkregen aanvullende informatie tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank echter van oordeel dat niet alle vormen van verplichte zorg zoals gesteld in het verzoekschrift (nog) voldoen aan het algemene beginsel van proportionaliteit.
De rechtbank legt daaraan het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 6:4 lid 1 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 3:3 Wvggz dient de rechtbank onder andere te toetsen of het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is. Na verkregen inlichtingen is het doel van de zorgmachtiging voor de behandelaars het voorkomen van een opname. Deze opname kan voorkomen worden als betrokkene stabiel blijft, onder andere door het gebruik van zijn medicatie en het contact met het ambulante behandelteam door het afleggen van thuisbezoeken. Blijkens de afgelopen jaren heeft betrokkene goed gefunctioneerd onder de onder de Wet Bopz verleende voorwaardelijke machtiging. Daarnaast heeft de ter zitting aanwezige verpleegkundige verklaard dat in het najaar van 2019, nadat het minder goed ging met betrokkene, de thuisbezoeken geïntensiveerd zijn door het ambulante behandelteam. Hierna heeft betrokkene zich (opnieuw) hersteld. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat het ernstig nadeel zoals beschreven onder rechtsoverweging 3.2., kan worden afgewend met verplichte zorg in de vorm van toedienen van medicatie en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
3.6.
De rechtbank zal de verplichte zorg in de vorm van toedienen van vocht en voeding, beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten, uitoefenen van toezicht op betrokkene, onderzoek aan kleding of lichaam en opnemen in een accommodatie afwijzen en bepaalt dat het zorgplan dienovereenkomstig dient te worden gewijzigd. Er zijn minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
Indien betrokkene opnieuw decompenseert en verplichte zorg in de vorm van een opname noodzakelijk wordt, biedt de wet daarvoor een andere weg in de vorm van een crisismaatregel.
3.7.
De verplichte zorg is naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
3.8.
Hetgeen namens/door betrokkene als verweer is aangevoerd doet aan het voorgaande niet af.
3.9.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.

4.Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Ghana), inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
  • toedienen medicatie voor de duur van zes maanden;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen voor de duur van zes maanden;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 27 augustus 2020.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 27 februari 2020 mondeling gegeven door mr. J.H.J. Evers, rechter, en in het openbaar uitgesproken, bijgestaan door J.M. Vos als griffier en op 12 maart 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.