Uitspraak
1.Procesverloop
2 maart 2020. Op 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in werking getreden, waarmee de Wet BOPZ is komen vervallen. Op grond van artikel 15:1, eerste lid onder e Wvggz blijft de Wet BOPZ van toepassing op de nog lopende voorwaardelijke machtiging. Nu de Wvggz in werking is getreden, ligt voor een verzoek voor een zorgmachtiging op grond van artikel 6:1 Wvggz. De rechtbank zal de betreffende artikelen van de Wvggz in aanmerking nemen.
- de medische verklaring d.d. 23 januari 2020;
- het zorgplan inclusief de bijlagen d.d. 3 januari 2020;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 5:15;
- de gegevens, bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, onderdelen b en c;
- het door de geneesheer-directeur opgestelde voorstel voor een zorgmachtiging.
.
2.De standpunten
3.Beoordeling
:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
4.Beslissing
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Ghana), inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- toedienen medicatie voor de duur van zes maanden;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen voor de duur van zes maanden;