ECLI:NL:RBAMS:2020:1727

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
CV 19-18430
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessie van vordering na verstekvonnis en de gevolgen voor procespartijen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De oorspronkelijke eiser, Wood Investments B.V., had een verstekvonnis verkregen tegen [eiser] op 22 december 2017, waarbij [eiser] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan hoofdsom, buitengerechtelijke kosten en rente. [eiser] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, stellende dat hij niets verschuldigd is aan Wood Investments en dat de facturen onterecht zijn. Wood Investments had de vordering van Nuon overgenomen, maar [eiser] betwistte de rechtsgeldigheid van deze overdracht en de juistheid van de facturen. De kantonrechter overwoog dat de facturen niet zijn onderbouwd en dat de vordering van Wood Investments niet is komen vast te staan. Hierdoor werd het verstekvonnis vernietigd en de vordering van Wood Investments afgewezen. Wood Investments werd als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8001440 CV EXPL 19-18430
vonnis van: 17 maart 2020
fno.: 560

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

M.J.F. [eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in verzet,
nader te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: voorheen mr. B.J. den Hartog, thans mr. A.J. Engelsma,
t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wood Investments B.V.,

gevestigd te Groningen,
gedaagde in verzet,
nader te noemen: Wood Investments,
gemachtigde: Aedizon Gerechtsdeurwaarders B.V.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende (proces)stukken bevinden zich in het procesdossier:

  • oorspronkelijke dagvaarding van 6 november 2017;
  • verstekvonnis van 22 december 2017;
  • dagvaarding in verzet van 15 augustus 2019;
  • instructievonnis;
  • antwoord in verzet, met producties, ingediend door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cartera de Vente B.V.;
  • repliek in verzet.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Procespartij en processtukken

1. Het oorspronkelijke dagvaardingsexploot, waarmee deze procedure werd aangevangen, is uitgebracht op verzoek van Wood Investments. In dat dagvaardingsexploot is vermeld dat zij de rechtsopvolgster onder bijzondere titel is van N.V. Nuon Sales Nederland en N.V. Nuon Klantenservice (hierna: Nuon) omdat Nuon haar vordering op [eiser] heeft overgedragen aan Wood Investments. Vervolgens is tegen [eiser] verstek verleend en is op 22 december 2017 vonnis gewezen (kenmerk CV EXPL 17-28087), met Wood Investments als eiseres en [eiser] als gedaagde.
2. Op verzoek van [eiser] is bij dagvaardingsexploot van 15 augustus 2019 Wood Investments gedagvaard en aangezegd dat [eiser] in verzet komt tegen het verstekvonnis van 22 december 2017. Vervolgens is een instructievonnis gewezen waarin Wood Investments als procespartij is genoemd. De zaak werd verwezen naar de rol voor antwoord in oppositie aan de zijde van Wood Investments.
3. Vervolgens heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cartera de Vente B.V. (hierna: Cartera de Vente) een “conclusie van antwoord in verzet” ingediend. Zij heeft daarin gesteld dat [eiser] het dagvaardingsexploot tegen de verkeerde partij heeft laten uitbrengen, omdat alle rechten en verplichtingen die uit het vonnis van 22 december 2017 voortvloeien door Wood Investments zijn overgedragen aan Cartera de Vente en dat dit aan [eiser] is medegedeeld. Cartera de Vente verwijst daartoe naar een deurwaardersexploot van 19 september 2018 dat aan [eiser] is betekend en dat als productie 2 bij de conclusie is gevoegd.
4. Volgens [eiser] heeft hij niets van doen met de overdracht van de rechten uit het vonnis aan Cartera de Vente omdat hij niet met de cessie bekend is. Hij betwist dat hij een verkeerde partij in rechte heeft betrokken. Volgens [eiser] mag hij ervan uitgaan dat de partij in de procedure waarin hij is veroordeeld en namens wie ook beslag ten laste van hem is gelegd, de juiste partij is om de verzetprocedure tegen te starten.
5. Hierover wordt het volgende overwogen. Het gaat hier om de vraag tegen welke partij het rechtsmiddel van verzet moet worden ingesteld als de vorderingen die door een partij zijn ingesteld in een gerechtelijke procedure en waarop bij verstekvonnis is beslist, en de vorderingen die zijn ontstaan uit het verstekvonnis, op een derde zijn overgegaan, maar er tegen dat verstekvonnis nog wel het rechtsmiddel van verzet openstaat.
6. Door het instellen van verzet door de oorspronkelijke gedaagde, wordt de instantie heropend. Er is dus geen sprake van een nieuwe of opvolgende instantie. De procedure wordt feitelijk voortgezet, op tegenspraak, en de (oorspronkelijke) vorderingen zullen vervolgens als zodanig worden beoordeeld. Het exploot van verzet dient als conclusie van antwoord tegen de vorderingen van de oorspronkelijke eiser (artikel 147 Rv).
7. De onder 6. genoemde uitgangspunten brengen mee dat het rechtsmiddel van verzet moet worden ingesteld door de oorspronkelijke eisende partij in rechte te betrekken, zoals [eiser] ook heeft gedaan. Het feit dat de vorderingen waarop in het verstekvonnis is beslist en die uit het verstekvonnis voortvloeien door middel van cessie zijn overgegaan op een andere partij (in dit geval: Cartera de Vente) maakt dat niet anders. Feitelijk is er immers sprake van een situatie dat de partij gedurende een procedure in dezelfde instantie geen zeggenschap meer heeft over de door hem ingestelde vordering, omdat die vordering is overgedragen aan een derde en die derde daarvan eigenaar is geworden. Die situatie is voor een lopende procedure in dezelfde instantie geregeld in artikel 225 lid 1 onder c Rv. De derde die door cessie eigenaar is geworden van de vorderingsrechten die eerder toebehoorden aan de eiser, dan wel die eiser, kunnen schorsing van de procedure verzoeken. Als de procedure is geschorst, kan die worden voortgezet op de wijze die is bepaald in artikel 227 Rv. Als geen schorsing wordt verzocht, wordt de procedure voortgezet op naam van de oorspronkelijke partij (artikel 225 lid 2 Rv).
8. Het voorgaande leidt ertoe dat [eiser] op een juiste wijze verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis van 22 december 2017. Wood Investments noch Cartera de Vente hebben schorsing van de procedure verzocht tegen de datum waarop de voortzetting van de procedure bij exploot is aangezegd, noch op een later moment. Dit heeft tot gevolg dat de procedure op naam van Wood Investments wordt voortgezet. Cartera de Vente is niet op enigerlei wijze procespartij in deze procedure geworden. Het processtuk dat op naam van Cartera de Vente is ingediend (“conclusie van antwoord in verzet”) wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
9. Wood Investments heeft niet op de dagvaarding in verzet gereageerd, zodat de vordering zal worden beoordeeld aan de hand van de stellingen in de oorspronkelijke dagvaarding en het daartegen door [eiser] in de verzetdagvaarding gevoerde verweer. Dit betekent dat ook het door [eiser] ingediende processtuk (conclusie van repliek in het verzet), waarmee hij reageerde op de conclusie van antwoord in verzet van Cartera de Vente, niet bij de beoordeling wordt betrokken. De zaak zal op de oorspronkelijke dagvaarding en de dagvaarding in verzet worden beoordeeld.
Inhoudelijke beoordeling
9. Wood Investments vordert dat [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 2.259,67 aan hoofdsom;
b. € 338,95 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 987,99 aan handelsrente, berekend tot 24 oktober 2017;
d. rente over € 2.259,67 vanaf 24 oktober 2017;
e. de proceskosten.
10. Wood Investments stelt hiertoe, samengevat, dat [eiser] en Nuon een overeenkomst tot energielevering zijn overeengekomen met betrekking tot het leveringsadres [adres] te [plaats] . Uit hoofde van die overeenkomst is [eiser] gehouden om voorschotbedragen aan Nuon te betalen. Jaarlijks wordt een afrekening gestuurd, waarin de in rekening gebrachte voorschotbedragen worden verrekend met het totale verbruik. Daarnaast wordt er bij beëindiging van de overeenkomst een eindafrekening opgemaakt, waarin is vermeld hoeveel eenheden energie er tot het einde van de overeenkomst zijn geleverd.
11. [eiser] heeft niet aan zijn betalingsverplichting voldaan, door verschillende voorschotfacturen in de periode 1 augustus 2012 tot en met 2 augustus 2013 en eindafrekeningen van 18 augustus 2013 en 2 oktober 2013 niet te betalen. De overeenkomst is inmiddels beëindigd, aldus Wood Investments.
12. Bij het onder 1. bedoelde verstekvonnis is [eiser] veroordeeld tot betaling van € 2.259,67 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 24 oktober 2017, € 338,95 aan buitengerechtelijke kosten en € 987,99 aan tot 24 oktober 2017 vervallen rente. Daarnaast is [eiser] in de proceskosten veroordeeld.
13. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het verstekvonnis moet worden vernietigd. Hij is niets aan Wood Investments verschuldigd. De woning die Wood Investments noemt heeft [eiser] in 2011 verlaten om in de Verenigde Staten te gaan werken. De facturen waarvan betaling wordt gevorderd dateren allemaal uit 2012 en 2013, dus van de periode daarna. [eiser] beroept zich uitdrukkelijk op de onjuistheid van de factuur voor geleverde elektra aan het adres [adres] , omdat hier een schuur is gelegen zonder elektravoorziening. Voor wat betreft de factuur van 2 augustus 2012 beroept [eiser] zich op verjaring.
14. De kantonrechter overweegt het volgende. De facturen hebben betrekking op de levering van energie aan het perceel [adres] te [plaats] . [eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat op dat adres geen elektra wordt geleverd omdat daarvoor een aansluiting ontbreekt. Er wordt daarom uitgegaan van de juistheid van die stelling. De facturen waarvan betaling wordt gevorderd zijn niet overgelegd en er is in de dagvaarding niet toegelicht op de levering van welk soort energie (gas/elektra) de facturen betrekking hebben. Daarom kan niet worden nagegaan of (bepaalde) facturen (deels) betrekking hebben op de levering van gas aan voormeld adres. Dat komt voor rekening van Wood Investments. Wood Investments heeft in de dagvaarding voorts niet toegelicht dat bepaalde facturen betrekking hebben op de levering van energie op een ander adres.
15. Het voorgaande betekent dat de gegrondheid van de vordering van Wood Investments niet is komen vast te staan. De vordering moet alsnog worden afgewezen. Het verstekvonnis zal worden vernietigd.
16. Wood Investments wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast, met dien verstande dat [eiser] de kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zelf moet dragen.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het verstekvonnis met kenmerk CV EXPL 17-28087, dat op 22 december 2017 door de kantonrechter in deze rechtbank tussen partijen gewezen is;
wijst de vorderingen van Wood Investments af;
veroordeelt Wood Investments in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op: € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt Wood Investments in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 121,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Wood Investments niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.