ECLI:NL:RBAMS:2020:171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
C/13/673796 / HA ZA 19-1088
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een schenking wegens het ontbreken van toestemming van de echtgenote met toepassing van Russisch recht

In deze zaak vordert de eiseres, wonende in Rusland, de vernietiging van een schenking die door haar overleden echtgenoot aan de gedaagde is gedaan. De eiseres stelt dat zij geen toestemming heeft gegeven voor deze schenking, wat volgens het Russische recht vereist is. De schenking betreft een bedrag van € 210.000,- dat op 18 juni 2004 is geschonken. De rechtbank moet vaststellen of de eiseres en haar echtgenoot ten tijde van de schenking nog gehuwd waren en of de vordering tot vernietiging is verjaard. De rechtbank concludeert dat de vordering is verjaard, omdat de eiseres in 2014 al op de hoogte was van de schenking en pas in 2016 de vernietiging heeft ingeroepen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. In reconventie vordert de gedaagde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de eiseres is gelegd. De rechtbank oordeelt dat het beslag moet worden opgeheven, omdat de vorderingen van de eiseres zijn afgewezen. De gedaagde wordt in het gelijk gesteld en de eiseres wordt ook in de proceskosten van de reconventie veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/673796 / HA ZA 19-1088
Vonnis van 15 januari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (Rusland),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.H. Edens te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk Zh.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit (in de zaak met zaaknummer en rolnummer C/13/622672 / HA ZA 17-99):
  • de dagvaarding van 10 januari 2017 met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 22 maart 2017 waarbij de zaak is verwezen voor conclusie van repliek in conventie en conclusie van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie met producties,
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie met producties.
1.2.
Na doorhaling van de zaak is de zaak heropend onder zaaknummer en rolnummer C/13/673796 / HA ZA 19-1088. De volgende stukken zijn vervolgens binnengekomen:
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte overleggen producties van [eiseres] en
  • de akte uitlaten producties van [gedaagde] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 4 december 1968 in Rusland gehuwd met [overleden echtgenoot eiseres] (hierna: [overleden echtgenoot eiseres] ).
2.2.
Op 17 juni 2004 is van de door [overleden echtgenoot eiseres] in Nederland aangehouden rekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer] een bedrag van € 210.000,- naar notariskantoor Brummelhuis overgeboekt onder de vermelding ‘Telegiro met advies SCHENKING’. Op 26 juli 2004 is van hetzelfde rekeningnummer aan notariskantoor Brummelhuis een bedrag van € 1.345,98 overgemaakt onder de vermelding ‘Telegiro met advies NOTA VAN AFREKENING’.
2.3.
Op 18 juni 2004 is een notariële akte van schenking opgemaakt betreffende de schenking door [overleden echtgenoot eiseres] aan [gedaagde] van een bedrag van € 210.000,- (hierna: de schenking).
2.4.
[overleden echtgenoot eiseres] is op 6 september 2007 in Rusland overleden.
2.5.
Namens [eiseres] heeft haar advocaat in een brief van 27 december 2016 aan [gedaagde] de vernietiging van de schenking ingeroepen en meegedeeld dat [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 211.345,98 te vermeerderen met rente dient te voldoen.
2.6.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] op 30 december 2016 conservatoir beslag laten leggen op een aan [gedaagde] toekomend appartementsrecht.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair voor recht te verklaren dat de schenking van het bedrag van € 211.345,98 is vernietigd op 27 december 2016 en subsidiair de schenking te vernietigen tegen een door de rechtbank te bepalen datum;
[gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 211.345,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf primair 17 juni 2004 (tot 9 januari 2017 berekend op € 124.298,73) en subsidiair vanaf 10 januari 2017 en
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vorderingen, kort weergegeven, ten grondslag dat zij op grond van artikel 34 juncto artikel 35 van het Wetboek van Familierecht van de Russische Federatie de schenking van [overleden echtgenoot eiseres] aan [gedaagde] heeft vernietigd wegens het ontbreken van haar toestemming voor de schenking. [eiseres] maakt aanspraak op terugbetaling van het door [overleden echtgenoot eiseres] aan [gedaagde] geschonken bedrag.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
het op het aan haar toekomende appartementsrecht gelegde conservatoir beslag op te heffen, althans [eiseres] te gebieden dit beslag op te heffen, althans te doen laten opheffen binnen 48 uur na het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
primair voor recht te verklaren dat het op 6 mei 2009 op verzoek van [eiseres] onder de ABN AMRO Bank gelegde conservatoir derdenbeslag ten laste van [gedaagde] geen gelding heeft althans is vervallen althans van onwaarde is althans door de ABN AMRO Bank als vervallen dan wel opgeheven dient te worden beschouwd en subsidiair [eiseres] te gebieden binnen 48 uur na het vonnis de ABN AMRO Bank schriftelijk mede te delen dat het beslag als opgeheven dan wel vervallen dient te worden beschouwd en dat [eiseres] daarop geen enkel recht meer zal doen laten gelden, op straffe van verbeurte van een dwangsom en
[eiseres] te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.6.
[eiseres] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
[eiseres] woont in Rusland. Daarmee heeft de zaak een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom vast te stellen of aan haar rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op het geschil.
4.2.
[gedaagde] woont in Nederland. Op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de Herschikte EEX-Vo) komt aan deze rechtbank rechtsmacht toe in conventie. In reconventie is de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet bestreden, zodat ook ten aanzien van de reconventionele vorderingen aan de rechtbank internationale bevoegdheid toekomt.
4.3.
In conventie staat de vraag centraal of de transactie, de schenking van een geldbedrag door [overleden echtgenoot eiseres] aan [gedaagde] , kan worden vernietigd wegens het ontbreken van toestemming van [eiseres] voor die schenking. De rechtbank zal dit geschil beoordelen aan de hand van Russisch recht. Tussen partijen staat vast dat bepalend voor het toepasselijk recht is de gewone verblijfplaats van in dit geval [eiseres] ten tijde van de schenking. [eiseres] woonde toen in Rusland. De reconventionele vorderingen, zo volgt ook uit het partijdebat, worden beoordeeld aan de hand van Nederlands recht.
verder in conventie
Voorvraag
4.4.
De vordering van [eiseres] is gegrond op artikel 34 juncto artikel 35 van het Wetboek van Familierecht van de Russische Federatie. Artikel 35 handelt over de toestemming van de echtgenoot voor transacties die de andere echtgenoot verricht en over de vereisten voor vernietiging van die transacties wegens het ontbreken van toestemming van de echtgenoot. De rechtbank dient eerst vast te stellen of [eiseres] en [overleden echtgenoot eiseres] ten tijde van de schenking in juni 2004 met elkaar waren gehuwd. [gedaagde] betwist dat op dat moment nog van een huwelijk sprake was. [eiseres] heeft als productie 3 bij conclusie van dupliek in reconventie een (vertaald vanuit het Russisch) ‘certificaat van recht op eigendom’ van de notaris te Rusland in het geding gebracht waarin staat, kort gezegd, dat [eiseres] na het overlijden van [overleden echtgenoot eiseres] recht heeft op de helft van het algemene gezamenlijk eigendom van de echtgenoten verworven tijdens het huwelijk. [gedaagde] heeft de inhoud van dat stuk niet concreet weersproken. De rechtbank leidt uit dit stuk af dat het huwelijk van [eiseres] en [overleden echtgenoot eiseres] door het overlijden van [gedaagde] in 2007 is ontbonden en dat ten tijde van de schenking [eiseres] en [overleden echtgenoot eiseres] nog waren gehuwd.
Verjaring
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering is verjaard, zowel gelet op de absolute verjaringstermijn van tien jaar als de korte verjaringstermijn van één respectievelijk drie jaar. Dat verweer slaagt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.6.
Toetsingskader is artikel 181 van het Burgerlijk Wetboek van de Russiche Federatie (BW RF). Tussen partijen staat vast dat dat artikel de verjaring regelt voor gevallen waarin een overeenkomst wordt betwist en een partij die overeenkomst ongedaan wenst te maken en op de onderhavige vordering van toepassing is. In het tweede lid van artikel 181 BW RF staat dat de termijn waarbinnen de rechtsvordering aanhangig moet zijn gemaakt, aanvangt op het moment dat degene die zich beroept op de vernietiging wist of had behoren bekend te zijn met de bewuste transactie. De verjaringstermijn is één jaar. [gedaagde] heeft onderbouwd toegelicht dat het criterium ‘wist of had moeten weten’ naar Russisch recht streng dient te worden uitgelegd en dat dat onder meer meebrengt dat na het overlijden van een persoon op actieve wijze de administratie van de overledene dient te worden beoordeeld en relevante gegevens door de echtgenoot/weduwe dienen te worden opgevraagd. [eiseres] heeft dat niet weersproken, zodat de rechtbank aansluiting zoekt bij deze strikte uitleg van de bewoordingen ‘wist of had moeten weten’.
4.7.
Tussen partijen heeft eerder een procedure plaatsgehad bij de kantonrechter in Nederland. In die procedure heeft de toenmalig advocaat van [eiseres] op 11 februari 2014 onder meer verklaard dat [eiseres] rekeningafschriften uit 2003, gesteld ten name van [overleden echtgenoot eiseres] , boven water heeft gekregen. [gedaagde] heeft gesteld dat de schenking waarover het in dit geschil gaat, staat op blad 2 van afschrift 13 van 2004 van dezelfde rekening. Dat volgt ook uit het door [eiseres] overgelegde bankafschrift betreffende de schenking (zie 2.2). Gelet hierop mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat [eiseres] in 2014 beschikte over de bankafschriften van de rekening met nummer [bankrekeningnummer] van [overleden echtgenoot eiseres] uit 2004, ook die waarop de schenking staat vermeld. [eiseres] heeft ook niet concreet bestreden dat zij in 2004 beschikte dan wel kon beschikken over de rekeningafschriften uit 2004, althans over het afschrift betreffende de schenking. Gezien de concrete stellingen van [gedaagde] over de afschriften lag het wel op de weg van [eiseres] om meer duidelijkheid te geven op dit punt. Dat heeft zij niet gedaan. [eiseres] heeft enkel gesteld dat het bewuste bankafschrift ‘pas in 2016 in haar bezit is gekomen’. Zij heeft niet toegelicht op welke wijze en onder welke omstandigheden zij in 2016 (opnieuw) bankafschriften zou hebben gekregen. Dat voor [eiseres] , zoals zij betoogt, aan de hand van de omschrijving van de overboeking niet kenbaar was dat het een schenking aan [gedaagde] betrof, kan [eiseres] niet baten. Mede gelet op het strikte criterium uit artikel 181 lid 2 BW RF had gezien de vermelding ‘schenking’ van [eiseres] mogen worden verwacht dat zij nader onderzoek zou doen naar (de begunstigde van) de schenking, zoals zij in 2016 ook heeft gedaan.
4.8.
In 2014 wist dan wel had [eiseres] moeten weten van de schenking. Eerst in december 2016 heeft [eiseres] de vernietiging van de overeenkomst van schenking ingeroepen. Toen was de verjaringstermijn van een jaar verstreken. De vordering is verjaard en zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.9.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op:
griffierecht € 1.545,00
salaris advocaat
€ 4.267,50(2,5 punten × tarief € 1.707,-)
totaal € 5.812,50
4.10.
De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zijn als volgt toewijsbaar.
verder in reconventie
4.11.
Op grond van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken bij verzuim op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt of indien voldoende zekerheid wordt gesteld.
4.12.
Bij afwijzing van de vorderingen in conventie, is reeds sprake van summierlijk gebleken ondeugdelijkheid van het door [eiseres] ingeroepen recht. Een afweging van belangen noopt niet tot handhaving van de beslagen. Het beslag dat is gelegd op het appartementsrecht van [gedaagde] zal daarom moeten worden opgeheven, binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom zal als na te melden worden toegewezen.
4.13.
[gedaagde] vordert daarnaast een verklaring voor recht betreffende het beslag dat door [eiseres] op 6 mei 2009 ten laste van [gedaagde] is gelegd. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] dit beslag gelegd zonder daaraan vervolgens gevolg te geven. [eiseres] heeft geen concreet verweer gevoerd tegen deze vordering. De rechtbank neemt aan, gelet op de hoogte van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, dat het beslag ziet op de eerder gevoerde procedure waarin [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 70.583,89 aan [eiseres] . [gedaagde] heeft voldaan aan de veroordeling. Op grond van artikel 704 lid 1 Rv is het conservatoir beslag overgegaan in een executoriaal beslag. Aldus is er geen conservatoir beslag meer. De verklaring voor recht wordt daarom als volgt toegewezen.
4.14.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in reconventie aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op € 543,- aan salaris advocaat (2 punten × 0,5 × tarief onbepaalde waarde € 543,-). De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zijn als volgt toewijsbaar.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.812,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na vandaag tot aan de dag van algehele voldoening en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiseres] om het ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag op het recht van erfpacht gevende het recht op uitsluitend gebruik van het appartementsrecht gevende het recht op het uitsluitende gebruik van het appartement gelegen te [plaats] aan de [adres] (kadastraal bekend gemeente Amsterdam [kadasternummer] ) binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis op te heffen;
5.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [eiseres] geen uitvoering geeft aan de veroordeling onder 5.3, met een maximum van € 100.000,00;
5.5.
verklaart het onder 5.3 en 5.4 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
verklaart voor recht dat het op 6 mei 2009 onder de ABN AMRO Bank N.V. gelegde conservatoire beslag ten laste van [gedaagde] , geadministreerd onder dossiernummer [dossiernummer] geen gelding meer heeft;
5.7.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na vandaag tot aan de dag van algehele voldoening en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
5.9.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van de in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CEPH