ECLI:NL:RBAMS:2020:1709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
13/114693-19, 13/168268-19 en 23/003559
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewijsvoering en strafoplegging in een meervoudige strafzaak met betrekking tot diefstal en wapenbezit

Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van diefstal van jassen en een motorscooter, evenals het voorhanden hebben van een revolver met munitie. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, en de officier van justitie, mr. M. Modder, de vordering indiende. Tijdens de zitting op 26 februari 2020 werd het bewijs besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat het bewijs voor de diefstal van de jassen niet voldoende was. De rechtbank kon niet vaststellen hoe en wanneer het DNA van de verdachte op de revolver was gekomen, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het voorhanden hebben van de revolver. Echter, in zaak B, betreffende de diefstal van de motorscooter, werd de verdachte wel schuldig bevonden, mede op basis van een bekennende verklaring. De rechtbank legde een werkstraf van 40 uren op, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn begeleid wonen en schoolgang, en besloot de proeftijd van een eerdere veroordeling te verlengen in plaats van de jeugddetentie ten uitvoer te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/114693-19 (A), 13/168268-19 (B) en 23/003559-18 (TUL)
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 februari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
1. diefstal van jassen uit een auto, in vereniging en met braak, op 11 mei 2019 te Amsterdam;
2. medeplegen van het voorhanden hebben van een revolver met munitie, in de periode van 4 mei tot en met 11 mei 2019 te Amsterdam;
Zaak B
diefstal in vereniging van een motorscooter, op 13 juli 2019 te Amsterdam.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlagen 1 en 2 die aan dit vonnis zijn gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
Het onder 1 ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard. Het kenteken van de vluchtscooter staat op naam van verdachte en verdachte voldoet aan het signalement van de bestuurder. De rechter-commissaris overwoog onder andere dat verdachte niet is aangetroffen in de woning waar de bestuurder gezien werd. Volgens de officier van justitie heeft de politie het kenteken van de scooter nagetrokken en kwamen zij op die manier bij de woning terecht. De politie heeft niet geconstateerd dat de bestuurder de woning binnen ging. Dat verdachte dezelfde dag aangifte van diefstal van de scooter heeft gedaan en zijn haar heeft afgeschoren, maakt hem extra verdacht.
Ook het onder 2 ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard, nu in de buddy van verdachtes scooter een geladen revolver met het DNA van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] lag.
Zaak B
Tot slot kan, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, het onder zaak B ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak A
Verdachte dient van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken te worden. Verdachte heeft verklaard dat hij op 11 mei 2019 niet op de scooter zat. Hij had zijn scooter uitgeleend en deed daarom op een laat moment aangifte van diefstal. Zijn verklaring vindt steun in het dossier. Een verbalisant zag namelijk een man de scooter op de standaard zetten en weglopen. Hij moet die man daarna in de gaten hebben gehouden. Verdachte werd niet in de woning of in de omgeving aangetroffen. Verder heeft verdachte (ook voor de knipbeurt) geen krullend haar.
Ook dient verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken te worden. Het gaat om een DNA-mengprofiel en aangezien verdachte gebruiker is geweest van de scooter, is het niet vreemd dat zijn DNA op goederen in de buddy zat. Op die manier kan het op het wapen zijn gekomen. Het is aannemelijker dat de revolver van medeverdachte [medeverdachte] was, nu in zijn slaapkamer in 2018 een revolver is aangetroffen.
Zaak B
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie – het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte op 11 mei 2019 rond kwart over 5 ‘s ochtends de bestuurder van de vluchtscooter was, ook niet op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Nu er geen ander bewijsmiddel is dat wijst op de betrokkenheid van verdachte als medepleger van de tenlastegelegde diefstal, zal verdachte hiervan worden vrijgesproken. Ook het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank - anders dan de officier van justitie - niet bewezen, zodat verdachte tevens daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank kan niet vaststellen hoe en wanneer het DNA van verdachte op de geladen revolver terecht is gekomen. Daarnaast is het enkele aantreffen van verdachtes DNA onvoldoende voor de vaststelling dat verdachte de revolver ook voorhanden heeft gehad.
Zaak B
De rechtbank acht het onder zaak B ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte op 13 juli 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een motorscooter van het merk Suzuki An400 (met kenteken [kenteken] ), die aan [persoon] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, met aftrek van voorarrest en met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 100 dagen én een voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en rekening te houden met de positieve ontwikkeling van verdachte.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een motorscooter in vereniging. Diefstal veroorzaakt doorgaans veel overlast en brengt voor het slachtoffer financiële schade met zich mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 februari 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Zo is verdachte in 2019 voor schuldwitwassen en in 2016 voor meerdere diefstallen en verduisteringen veroordeeld. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit in een proeftijd. Die eerdere veroordelingen en proeftijd hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Voor een diefstal van een scooter geldt in geval van recidive een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 60 uren als uitgangspunt. Dit uitgangspunt moet in de onderhavige zaak worden verhoogd, omdat het feit in vereniging is gepleegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 14 november 2019. Daarin staat het volgende: Verdachte komt veelvuldig in aanraking met justitie. Er is sprake van een delictpatroon. Risicofactoren met betrekking tot de recidivekans zijn de houding van verdachte ten opzichte van het plegen van delicten (snel geld verdienen en berekenend) en het feit dat hij niet nadenkt over de consequenties. Verdachte beschikt over gebrekkige sociale vaardigheden, kan niet omgaan met autoriteit en heeft zich veelvuldig onttrokken aan reclasseringstoezicht en hulpverlening. Positief is dat verdachte sinds eind augustus 2019 in een begeleid wonen setting van [zorginstelling] verblijft en zich daar wel laat begeleiden. Sinds 1 oktober gaat verdachte weer naar school en hij komt de afspraken bij de reclassering de laatste tijd redelijk na. Hij is de maanden voor het uitbrengen van het rapport niet meer in beeld geweest bij de politie. Zowel vanuit de reclassering als vanuit de Top-1000 aanpak is er behoefte om een beter inzicht te verkrijgen in het psychosociaal functioneren van verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering acht een interventie dan ook geïndiceerd.
De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte vertoont puberaal gedrag, lijkt op een kinderlijker niveau te functioneren dan zijn kalenderleeftijd en is niet goed in staat om risico’s in te schatten. Hij is van vele scholen weggestuurd en het is van groot belang dat hij een opleiding met een diploma afrondt. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, begeleid wonen, het volgen van onderwijs/hebben van een dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening indien geïndiceerd.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de door de raadsman overgelegde brief van 26 februari 2020 van verdachtes mentor. Hij geeft aan dat verdachte zich positief ontwikkelt op meerdere leefgebieden. Verdachte haalt hoge cijfers voor zijn toetsen en examens, zal dit schooljaar niveau 2 afronden en wil graag beginnen met niveau 4. Verdachtes positieve ontwikkeling is niet alleen te zien in zijn resultaten, maar ook in zijn sociale relaties. Verdachte maakt makkelijk contact met andere studenten en is communicatief sterk. De mentor vindt het belangrijk dat verdachte deze koers verder inzet en zich blijft ontwikkelen.
De rechtbank zal het jeugdstrafrecht toepassen en houdt in strafverminderende zin rekening met de recente positieve ontwikkeling van verdachte. Het lijkt erop dat verdachte een andere weg is ingeslagen sinds hij begeleid woont en weer naar school gaat. De rechtbank wil daarom vooral het begeleid wonen en de schoolgang van verdachte niet doorkruisen.
De rechtbank acht minder feiten dan de officier van justitie bewezen en wijkt mede daarom af van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf van 40 uren (met aftrek van voorarrest en met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 20 dagen) en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren passend.
De door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden zal de rechtbank niet aan verdachte opleggen. In plaats daarvan zal de rechtbank de proeftijd van de TUL-zaak met parketnummer 23/003559-18 met één jaar verlengen.

9.Beslag (Zaak A)

Het volgende inbeslaggenomen voorwerp kan, wegens vrijspraak, teruggegeven worden aan verdachte:
1. 1 STK Bromfiets
Omschrijving: 5738470, Grijs, merk: Kymco Agility 50, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 2012)

10.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (TUL)

Bij de stukken bevindt zich de op 21 januari 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/003559-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 april 2019 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 3 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 15 mei 2019 aan verdachte is uitgereikt.
De officier van justitie heeft verzocht haar vordering toe te wijzen en de 3 weken jeugddetentie om te zetten in een werkstraf van 42 uur.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te bevelen, de proeftijd te verlengen met één jaar. Van belang daarbij is dat verdachte baat heeft bij de bijzondere voorwaarden die bij voornoemd arrest zijn opgelegd en de rechtbank het begeleid wonen en de schoolgang van verdachte niet wil doorkruisen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77c, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak A ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Veroordeelt verdachte tevens tot een
jeugddetentievan
1 maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beslag (Zaak A)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. 1 STK Bromfiets
Omschrijving: 5738470, Grijs, merk: Kymco Agility 50, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 2012)
Vordering TUL
Verlengtde bij vonnis van 11 april 2019 in de zaak met parketnummer 23/003559-18 bepaalde
proeftijd met één jaar.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2020.
[...]

1.[...]