9.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen mishandelen, bedreigen en het stalken van zijn ex-vriendin. Voorts heeft hij haar voordeur en telefoon vernield en 0,63 gram cocaïne aanwezig gehad. Verdachte heeft met zijn gedrag een enorme inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel en de persoonlijke integriteit van zijn ex-vriendin, wat ook bleek uit haar ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 januari 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Zo is verdachte in 2018 wegens uitgaansgeweld en in 2014 wegens mishandeling en huiselijk geweld veroordeeld. Die eerdere veroordelingen hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 18 september 2019. Bij schuldigbevinding constateert de reclassering een delictpatroon ten aanzien van huiselijk geweld. Aangezien verdachte geen toestemming heeft gegeven om referenten te raadplegen is er sprake van een onvolledig onderzoek en alleen door verdachte verstrekte informatie. Hieruit komt naar voren dat verdachte onvoldoende in staat is zijn emoties op een gezonde manier te beheersen in relaties. Ook zijn er zorgen over het ontbreken van een dagbesteding en een inkomen. Verdachte heeft in 2016 onder toezicht van de reclassering gestaan en heeft in het kader van dat traject een training gericht op het voorkomen van huiselijk geweld positief afgerond. Derhalve acht de reclassering het niet zinvol deze training opnieuw te volgen, maar zien zij meer nut in het volgen van een inzichtgevende behandeling bij een forensische polikliniek. Ook is het van belang dat verdachte zijn praktische zaken op orde krijgt. In het kader van een toezicht door de reclassering kunnen zij hem begeleiding beiden en kan hij een behandeling volgen. Bij een veroordeling kan er gelet op het delictverleden en de nog openstaande verdenkingen gesproken worden van een gemiddeld tot hoog recidiverisico. De kans op letselschade wordt hoog ingeschat als verdachte geen behandeling gaat volgen. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod, het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten en de hele reeks van feiten, gecombineerd met de recidive, slechts een gevangenisstraf passend. De rechtbank acht het niet opportuun om daarnaast nog een taakstraf op te leggen en wijkt daarom af van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden én een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel passend.
10. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak A)
De benadeelde partij [persoon] vordert € 4.693,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de post ‘verlies van arbeidsvermogen’ te matigen, omdat de inkomsten van de benadeelde partij (blijkens bijlage 4 van de vordering) over de periode 2016 tot en met 2018 lijken te dalen. Ten aanzien van de andere posten heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
De advocaat van de benadeelde partij heeft, in aanvulling op de vordering, aangegeven dat de benadeelde partij in 2018 twee camera’s en zes computers had gekocht en met twee consultants werkte. Daarnaast deed de benadeelde partij een klus voor een goed doel, waar zij slechts kosten voor maakte.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De post ‘iPhone X’ van € 579,- is niet betwist en zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De post immateriële schade van € 1.000,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor de post ‘Verlies arbeidsvermogen’ niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder zaak A bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.579,- (vijftienhonderdnegenenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente.