ECLI:NL:RBAMS:2020:1708

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
13/163849-19 en 13/026957-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking en mishandeling van ex-vriendin met gevangenisstraf en maatregel

Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, stalking en bedreiging van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/163849-19 en 13/026957-19 zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die onder andere een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer inhoudt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten zijn ex-vriendin heeft mishandeld en gestalkt. De feiten zijn onderbouwd door getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar heeft besloten om geen taakstraf op te leggen, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden materiële en immateriële schade.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met het delictpatroon van de verdachte, zijn eerdere veroordelingen en het advies van de reclassering. De verdachte heeft zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan geweldsdelicten en heeft geen blijk gegeven van inzicht in zijn gedrag. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een gevangenisstraf op te leggen om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen en om de verdachte te laten werken aan zijn problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/163849-19 (A) en 13/026957-19 (B)
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] ,
gedetineerd op een politiebureau in [plaats 2] .

1.Onderzoek ter terechtzittingen

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 december 2019 en 26 februari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.W.J. van Galen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
1. het mishandelen van [persoon] op 28 maart 2019 te [plaats 3] ;
2. het vernielen van de telefoon van [persoon] op 28 maart 2019 te [plaats 3] ;
3. het mishandelen van [persoon] op 12 mei 2019 te [plaats 3] ;
4. het stalken van [persoon] in de periode van 28 maart 2019 tot en met 15 mei 2019 te [plaats 3] ;
Zaak B
1. het bedreigen van [persoon] in de periode van 2 tot en met 3 februari 2019 te [plaats 3] ;
2. het vernielen van de voordeur van de woning van [persoon] op 2 februari 2019 te [plaats 3] ;
3. het beledigen van [persoon] op 2 februari 2019 te [plaats 3] ;
4. het opzettelijk aanwezig hebben van 0,63 gram cocaïne op 2 februari 2019 te [plaats 3] .
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlagen 1 en 2 die aan dit vonnis zijn gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: belediging op 2 februari 2019
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte verklaard dient te worden, nu de wettelijk vereiste klacht ontbreekt.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ontbreken van de klacht in casu gerepareerd wordt doordat aangeefster in haar slachtofferverklaring aangaf dat zij vervolging van verdachte wenst. Ook de aangiftes van latere datum spelen een rol.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank stelt vast dat vervolging ter zake van belediging op grond van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht alleen mogelijk is wanneer er een klacht is ingediend. Aangeefster heeft in haar aangifte aangegeven dat zij zich niet beledigd voelde, maar dat het haar alleen ging om de vernieling van de deur. De latere aangiftes en haar slachtofferverklaring repareren het ontbreken van de klacht niet. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.1.1.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: mishandeling op 28 maart 2019
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Getuigen bevestigen op onderdelen hetgeen aangeefster heeft verklaard en er is een letselverklaring. Daarnaast heeft verdachte wisselend verklaard. Bij de politie heeft hij verklaard dat aangeefster door een duw tegen een paal kwam en ter terechtzitting heeft hij verklaard dat aangeefster door een duwtje over een stoeprand struikelde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: vernieling van een telefoon op 28 maart 2019
De officier van justitie heeft, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: mishandeling op 12 mei 2019
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde. De camerabeelden komen overeen met hetgeen aangeefster heeft verklaard. Zo is op de camerabeelden te zien dat verdachte aangeefster een klap op haar rechterwang geeft en met een aanloop een fiets tegen haar aan gooit.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: stalken in de periode van 28 maart-15 mei 2019
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde. Het bewijs van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde en het bewijs wat op de periode buiten de ten laste gelegde periode ziet, dragen bij aan de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde. De Hoge Raad heeft aangegeven dat 7 contactmomenten in 5 maanden tijd, gelet op specifieke omstandigheden, stalking kan opleveren. De aard, duur, frequentie en invloed op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer zijn van belang. Uit de slachtofferverklaring blijkt in ieder geval wat de impact is geweest.
4.1.2.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: bedreiging op 2 en 3 februari 2019
De officier van justitie heeft, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: vernieling van een voordeur op 2 februari 2019
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de voordeur 3 à 4 weken na 2 februari 2019 vernielde, maar de politie heeft duidelijk geverbaliseerd dat op 2 februari 2019 precies die tekst in de deur gekrast stond.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: aanwezig hebben van cocaïne op 2 februari 2019
De officier van justitie heeft, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde.
4.2.
Standpunt van de verdediging
4.2.1.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: mishandeling op 28 maart 2019
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Getuigen zagen aangeefster op de grond liggen, maar zagen geen daaraan voorafgaande geweldshandeling. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster niet sloeg of schopte, maar dat hij haar een duwtje gaf en dat zij waarschijnlijk ten val kwam doordat zij over een stoeprand struikelde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: vernieling van een telefoon op 28 maart 2019
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: mishandeling op 12 mei 2019
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster een duwtje gaf. Op de stills van de camerabeelden is wel te zien dat verdachte en aangeefster dicht op elkaar staan, maar niet dat zij mishandeld wordt. Hoewel er iets met de fiets is gebeurd, levert ook dat geen mishandeling op.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: stalken in de periode van 28 maart-15 mei 2019
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 4 ten laste gelegde. In anderhalve maand tijd is er 4 keer contact geweest tussen verdachte en aangeefster. Dat is onvoldoende om van stelselmatigheid te spreken.
4.2.2.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: bedreiging op 2 en 3 februari 2019
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: vernieling van een voordeur op 2 februari 2019
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Verdachte leek aanvankelijk het feit te bekennen, maar heeft daarna vrij stellig verklaard dat hij de deur pas 3 à 4 weken na 2 februari 2019 vernielde.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: aanwezig hebben van cocaïne op 2 februari 2019
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: mishandeling op 28 maart 2019
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, het onder 1 ten laste gelegde bewezen. De aangifte wordt op belangrijke punten ondersteund door de getuigenverklaringen en de letselverklaring. Getuigen hebben verklaard over verdachtes (fysieke) agressie, het horen van een harde klap en het aantreffen van aangeefster huilend in een foetushouding op straat. Dat zij niet gezien hebben dat verdachte aangeefster sloeg of schopte, staat een bewezenverklaring niet in de weg.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: vernieling van een telefoon op 28 maart 2019
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: mishandeling op 12 mei 2019
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, het onder 3 ten laste gelegde bewezen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen over de camerabeelden, waarin beschreven wordt dat de camerabeelden vrijwel geheel met de aangifte overeen komen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: stalken in de periode van 28 maart-15 mei 2019
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, het onder 4 ten laste gelegde bewezen. De vraag die voorligt is of verdachtes gedragingen kunnen worden aangemerkt als belaging zoals bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, in combinatie met de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, zijn zodanig geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verdachte heeft aangeefster op meerdere data gebeld, bericht, opgewacht en gevolgd, terwijl hem duidelijk was gemaakt dat zij geen contact wenste. De rechtbank weegt bij het oordeel dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk ook mee dat verdachte niet alleen aangeefster zelf, maar ook haar omgeving meermalen ongewenst heeft benaderd, en betrekt daarbij ook de gebeurtenissen in februari 2019, al vallen die buiten de tenlastegelegde periode.
4.3.2.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: bedreiging op 2 en 3 februari 2019
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: vernieling van een voordeur op 2 februari 2019
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, het onder 2 ten laste gelegde bewezen. De verklaring van verdachte dat hij de tekst pas een paar weken later in de deur heeft gekrast acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de aangifte en het op ambsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant die op 2 februari 2019 omstreeks 00:30 uur zag dat in de voordeur van aangeefster de tekst “Ik ga je neuken neger hoer” gekrast was.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: aanwezig hebben van cocaïne op 2 februari 2019
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte:
Zaak A
1. op 28 maart 2019 te [plaats 3] [persoon] heeft mishandeld door [persoon] met kracht tegen haar hoofd te slaan of te stompen en meermalen tegen haar benen te schoppen of te trappen;
2. op 28 maart 2019 te [plaats 3] opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, die aan [persoon] toebehoorde, heeft vernield;
3. op 12 mei 2019 te [plaats 3] [persoon] heeft mishandeld door [persoon] in haar gezicht te slaan en haar fiets tegen haar been te gooien;
4. op tijdstippen in de periode 28 maart 2019 tot en met 15 mei 2019 te [plaats 3] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon] , met het oogmerk [persoon] vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, éénmaal of meermalen
- [persoon] voor en/of in de nabijheid van haar woning opgewacht en
- zich opgehouden in de directe omgeving van [persoon] en
- [persoon] gevolgd en
- [persoon] gebeld;
Zaak B
1. in de periode van 2 tot en met 3 februari 2019 te [plaats 3] , [persoon] heeft bedreigd met
- verkrachting en
- enig misdrijf tegen het leven gericht door die [persoon] (terwijl verdachte voor de deur van [persoon] stond), dreigend per WhatsAppberichten de woorden toe te voegen:
- " je gaat niet een zover komen om te kunnen getuigen" en
- " ik ga je pakken, let maar op als je de deur uitloopt, ik neuk ga je kk neuken"
en terwijl verdachte door politie werd verhoord, dreigend per WhatsAppberichten de woorden toe te voegen:
- " jou dag komt",
en toen verdachte door de politie was heengezonden, dreigend per WhatsAppberichten de woorden toe te voegen:
- " kijken of je nog levend eruit komt";
2. op 2 februari 2019 te [plaats 3] opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur van een woning, die aan [persoon] toebehoorde, heeft vernield;
4. op 2 februari 2019 te [plaats 3] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,63 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden, een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen en een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Wetboek van Strafrecht).
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met eventueel daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een proeftijd van 2 jaren. Indien de rechtbank ook een taakstraf passend acht, heeft de raadsman verzocht die te matigen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen mishandelen, bedreigen en het stalken van zijn ex-vriendin. Voorts heeft hij haar voordeur en telefoon vernield en 0,63 gram cocaïne aanwezig gehad. Verdachte heeft met zijn gedrag een enorme inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel en de persoonlijke integriteit van zijn ex-vriendin, wat ook bleek uit haar ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 januari 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Zo is verdachte in 2018 wegens uitgaansgeweld en in 2014 wegens mishandeling en huiselijk geweld veroordeeld. Die eerdere veroordelingen hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 18 september 2019. Bij schuldigbevinding constateert de reclassering een delictpatroon ten aanzien van huiselijk geweld. Aangezien verdachte geen toestemming heeft gegeven om referenten te raadplegen is er sprake van een onvolledig onderzoek en alleen door verdachte verstrekte informatie. Hieruit komt naar voren dat verdachte onvoldoende in staat is zijn emoties op een gezonde manier te beheersen in relaties. Ook zijn er zorgen over het ontbreken van een dagbesteding en een inkomen. Verdachte heeft in 2016 onder toezicht van de reclassering gestaan en heeft in het kader van dat traject een training gericht op het voorkomen van huiselijk geweld positief afgerond. Derhalve acht de reclassering het niet zinvol deze training opnieuw te volgen, maar zien zij meer nut in het volgen van een inzichtgevende behandeling bij een forensische polikliniek. Ook is het van belang dat verdachte zijn praktische zaken op orde krijgt. In het kader van een toezicht door de reclassering kunnen zij hem begeleiding beiden en kan hij een behandeling volgen. Bij een veroordeling kan er gelet op het delictverleden en de nog openstaande verdenkingen gesproken worden van een gemiddeld tot hoog recidiverisico. De kans op letselschade wordt hoog ingeschat als verdachte geen behandeling gaat volgen. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod, het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten en de hele reeks van feiten, gecombineerd met de recidive, slechts een gevangenisstraf passend. De rechtbank acht het niet opportuun om daarnaast nog een taakstraf op te leggen en wijkt daarom af van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden én een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel passend.
10. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak A)
De benadeelde partij [persoon] vordert € 4.693,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht om de post ‘verlies van arbeidsvermogen’ te matigen, omdat de inkomsten van de benadeelde partij (blijkens bijlage 4 van de vordering) over de periode 2016 tot en met 2018 lijken te dalen. Ten aanzien van de andere posten heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
De advocaat van de benadeelde partij heeft, in aanvulling op de vordering, aangegeven dat de benadeelde partij in 2018 twee camera’s en zes computers had gekocht en met twee consultants werkte. Daarnaast deed de benadeelde partij een klus voor een goed doel, waar zij slechts kosten voor maakte.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De post ‘iPhone X’ van € 579,- is niet betwist en zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De post immateriële schade van € 1.000,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor de post ‘Verlies arbeidsvermogen’ niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder zaak A bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.579,- (vijftienhonderdnegenenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 285, 285b, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder zaak B onder 3 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en het onder zaak B onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
1. mishandeling;
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
3. mishandeling;
4. belaging, meermalen gepleegd.
Zaak B
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte
1. zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde algemene voorwaarden niet naleeft.
2. verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.

1.Meldplicht bij reclassering (na afspraak)

Verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering bij reclassering Inforsa, [adres, te plaats] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.

2.Ambulante behandeling

Verdachte laat zich behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

4.Meewerken aan schuldhulpverlening

Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

5.Overige voorwaarden het gedrag beïnvloedende

Verdachte werkt mee aan het vinden en behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt op de
maatregel(artikel 38v Wetboek van Strafrecht) dat:

1.Locatieverbod

Verdachte voor de duur van 3 jaren zich niet zal ophouden binnen het gedeelte van de [straat 1] gelegen tussen de [straat 2] en de [straat 3] te [plaats 3] .

2.Contactverbod

Verdachte voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [persoon] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 579,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 1.579,- (vijftienhonderdnegenenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de maximale duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2020.
[...]