ECLI:NL:RBAMS:2020:1704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
<7785589 \ CV EXPL 19-11577
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en schadevergoeding wegens ondeugdelijk verrichte werkzaamheden

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van onbetaalde facturen van in totaal € 7.156,71 van gedaagden, [gedaagden] c.s., die hij in opdracht van hen heeft verricht. Eiser heeft werkzaamheden uitgevoerd voor verschillende klanten van gedaagden en heeft hiervoor meerdere facturen gestuurd. Gedaagden hebben een deel van deze facturen niet voldaan. Eiser stelt dat hij recht heeft op betaling van de openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagden voeren verweer en stellen dat eiser ondeugdelijk werk heeft verricht, en vorderen in reconventie een schadevergoeding van € 10.232,76 wegens deze ondeugdelijkheid.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagden de facturen niet hebben betwist, waardoor hun betalingsverplichting vaststaat. Het verweer van gedaagden dat zij niet hoeven te betalen vanwege de schade die zij hebben geleden door ondeugdelijk werk van eiser, wordt afgewezen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot betaling van de openstaande facturen toe, evenals de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De reconventionele vordering van gedaagden wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat eiser in verzuim is gesteld. Gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 7785589 CV EXPL 19-11577
Uitspraak: 13 maart 2020
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde Van Arkel Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
t e g e n
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
vertegenwoordigd door gedaagde sub 2.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagden] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 mei 2019,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 13 augustus 2019, waarin de zaak is verwezen naar repliek,
  • de conclusie van repliek in conventie tevens vermindering van eis en conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • de conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie, met een productie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagden] c.s. (verbouwings)werkzaamheden verricht voor verschillende klanten van [gedaagden] c.s.
2.2.
[eiser] heeft voor deze werkzaamheden onder andere de volgende facturen aan [gedaagden] c.s. gestuurd:
26-09-2017
factuur 2017/027
820,01
05-10-2017
factuur 2017/028
1.823,20
19-10-2017
factuur 2017/031
788,75
22-11-2017
factuur 2017/034
672,35
04-05-2018
factuur 2018/007
4.283,40
12-05-2018
factuur 2018/009
411,40
09-09-2018
factuur 2018/019
507,60
2.3.
Op 21 juni 2018 heeft [gedaagden] c.s. met betrekking tot factuur 2018/007 een deelbetaling gedaan van € 2.150,-. De resterende bedragen van bovenstaande facturen zijn door [gedaagden] c.s. niet voldaan.
2.4.
Op 30 januari 2018 is [gedaagden] c.s. aansprakelijk gesteld door één van haar klanten wegens (door [eiser] verrichte) ondeugdelijk verrichte werkzaamheden.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, dat [gedaagden] c.s. hoofdelijk, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 7.156,71 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente en kosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe - kort gezegd - dat hij in opdracht van [gedaagden] c.s. werkzaamheden heeft verricht. [gedaagden] c.s. heeft een deel van de voor deze werkzaamheden verstuurde facturen echter onbetaald gelaten, zodat [eiser] nu betaling vordert van deze facturen.
3.3.
[gedaagden] c.s. voert verweer.
In reconventie
3.4.
[gedaagden] c.s. vordert dat [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 10.232,76, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente.
3.5.
Samengevat stelt [gedaagden] c.s. daartoe dat [eiser] zijn werkzaamheden ondeugdelijk heeft verricht en vervolgens in gebreke is gebleven om met [gedaagden] c.s. tot een oplossing te komen. De als gevolg hiervan door [gedaagden] c.s. geleden schade dient [eiser] te vergoeden.
3.6.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
[eiser] heeft in conventie nakoming gevorderd van de nog openstaande facturen. [gedaagden] c.s. stelt zowel in conventie als in reconventie aan dat [eiser] zijn werkzaamheden ondeugdelijk heeft verricht. Dit verweer faalt.
4.2.
Allereerst geldt dat [gedaagden] c.s. de betreffende facturen als zodanig niet heeft betwist, zodat haar betalingsverplichting vast staat.
[gedaagden] c.s. voert evenwel aan dat zij met het oog op de geleden schade als gevorderd in reconventie, niet gehouden kan worden tot betaling van de nog openstaande facturen. Indien [gedaagden] c.s. aldus beoogt een beroep te doen op verrekening van haar betalingsverplichting met de door [gedaagden] c.s. in reconventie gestelde schadevergoedingsvordering, faalt dit beroep nu de reconventionele vordering, zoals hierna wordt overwogen, wordt afgewezen. De door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 7.156,71 aan onbetaalde facturen ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.3.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Gelet op productie 7 bij de conclusie van repliek in conventie stelt de kantonrechter vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.4.
Ten aanzien van de gevorderde (handels)rente wordt als volgt overwogen. Deze vordering is niet weersproken. Blijkens de berekening van de reeds verschenen rente is [gedaagden] c.s. uitgegaan van de gewone wettelijke rente ex art. 6:119 BW en niet van de handelsrente ex art. 6:119a BW. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen.
Nu - gelet op de vermindering van eis - niet meer één op één kan worden uitgegaan van het in de dagvaarding genoemde bedrag aan rente, zal de rente worden toegewezen vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen.
4.5.
[gedaagden] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
92,46
aan explootkosten
231,00
aan griffierecht
600,00
aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 300,-)
923,46
totaal
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
In reconventie
4.6.
In reconventie heeft [gedaagden] c.s. gesteld dat [eiser] - kort gezegd - ondeugdelijk werk heeft verricht. [eiser] had daarom met een oplossing moeten komen om de ten gevolge van zijn werkzaamheden ontstane schade te herstellen. [eiser] is echter in gebreke gebleven om met een oplossing te komen, waardoor [gedaagden] c.s. schade heeft geleden ten bedrage van € 10.232,76.
4.7.
Deze reconventionele schadevergoedingsvordering is niet toewijsbaar. Voor het slagen van een schadevergoedingsvordering geldt op grond van artikel 6:74 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), indien nakoming niet blijvend onmogelijk is, als vereiste dat de schuldenaar in verzuim is. Nu [gedaagden] c.s. niet heeft gesteld dat nakoming door [eiser] blijvend onmogelijk was, geldt dit vereiste in het onderhavige geval. Op grond van artikel 6:82 lid 1 BW treedt - kort gezegd - het verzuim in wanneer een schuldenaar in gebreke wordt gesteld. Niet is komen vast te staan dat [gedaagden] c.s. [eiser] in gebreke heeft gesteld. Anders dan [gedaagden] c.s. meent, kan de onder 2.4 genoemde aansprakelijkheidsstelling niet worden gekwalificeerd als een aan [eiser] uitgebrachte ingebrekestelling. Dit is immers een door één van de klanten van [gedaagden] c.s. aan [gedaagden] c.s. verstuurde brief en niet een schriftelijke mededeling van [gedaagden] c.s. aan [eiser] waarbij [gedaagden] c.s. hem een redelijke termijn stelt voor de nakoming van de door [gedaagden] c.s. contractuele verplichting jegens haar waarop zij zich in de onderhavige procedure beroept, als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW. De vraag of deze brief wel of niet aan [eiser] is overhandigd, kan dan ook in het midden blijven. Nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden] c.s. [eiser] anderszins in gebreke heeft gesteld, leidt bovenstaande tot de conclusie dat de door [gedaagden] c.s. ingestelde schadevergoedingsvordering reeds daarom niet kan slagen. De reconventionele vorderingen worden afgewezen. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
4.8.
[gedaagden] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 360,- (2 punten x tarief € 360,- x factor 0,5). De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan [eiser] een bedrag te betalen van € 7.156,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] c.s. aan [eiser] een bedrag te betalen van € 732,84 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 923,46,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 360,-.
In conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 180,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagden] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Aldus gewezen door mr. P.J. van Eekeren, kantonrechter, bijgestaan door mr. L. Goris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.
De griffier De kantonrechter