ECLI:NL:RBAMS:2020:1662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
13/279364-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor 18-jarige man na ontploffing en diefstal bij belwinkel in Amsterdam

Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 18-jarige man, die op 24 oktober 2019 samen met anderen een ontploffing heeft veroorzaakt bij een belwinkel in Amsterdam. De verdachte bevestigde vuurwerk aan een raam van de winkel, wat leidde tot de vernieling van het raam. Daarnaast heeft hij, samen met mededaders, goederen uit de winkel gestolen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing, diefstal met braak en het vernielen van een raam. De officier van justitie had een jeugddetentie van 7 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank heeft deze eis gevolgd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot 7 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een locatieverbod, aangezien het slachtoffer de belwinkel inmiddels heeft verkocht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de verdachte aanwezig was tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/279364-19 (Promis)
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 26 februari 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van der Vlugt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich op 24 oktober 2019 heeft schuldig gemaakt aan het
1. medeplegen van het teweeg brengen van een ontploffing bij een bedrijfspand;
2. medeplegen van diefstal met braak en/of verbreking en/of inklimming bij een bedrijfspand;
3. medeplegen van het vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken van een gebouw of een raam of deur van dat gebouw.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring gevorderd van alle drie de feiten, met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden of andere personen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden of andere personen. Voor het overige heeft de raadsman zich gelet op de bekennende verklaring van verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het onder feit 1 ten laste gelegde levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden of andere personen moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde vindt de rechtbank dat het opzet was gericht op de vernieling van het raam en niet van het gebouw. Voor de onder feit 3 ten laste gelegde vernieling van een gebouw zal verdachte daarom eveneens worden vrijgesproken.
Verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat hij met anderen een explosie teweeg heeft gebracht waarbij een raam is vernield en dat hij en een mededader vervolgens door dat raam naar binnen zijn gegaan en goederen uit de winkel hebben weggenomen. Omdat verdachte bekent en de raadsman zich ten aanzien van de feiten heeft gerefereerd, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring die verdachte op de terechtzitting van 26 februari 2020 heeft afgelegd;
2. Een proces-verbaal van aangifte (inclusief fotobijlagen) met nummer PL1300-2019223796-1 van 29 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (pag. 3-10).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 24 oktober 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door enig explosief aan een raam van een belwinkel gevestigd aan de [adres belwinkel] aan te brengen en dit vervolgens te ontsteken, en daarvan gemeen gevaar voor het raam van die belwinkel te duchten was;
2.
op 24 oktober 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telefoons, betaalmiddelen, SD kaarten, Apple pods, GVB kaarten, oordoppen en LCD GSM schermen toebehorende aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en één van zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
3.
op 24 oktober 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een raam van het gebouw gevestigd aan de [adres belwinkel] , dat aan [naam 1] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast en verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een behandelverplichting, begeleid wonen, een locatiegebod, meewerken aan middelencontrole en het volgen van onderwijs of hebben van een dagbesteding. Daarnaast is gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verwijzend naar de OM-richtlijnen voor Jeugd en Adolescenten en rekening houdend met het voorarrest en een nog door verdachte uit te zitten voorwaardelijk opgelegde straf van twee maanden jeugddetentie (waarvan de tenuitvoerlegging al is bevolen), verzoekt de raadsman om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Als dat onvoldoende is eventueel nog gecombineerd met een voorwaardelijke jeugddetentie. Aan de voorwaardelijke straf kunnen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De dadelijke uitvoerbaarheid kan niet worden opgelegd, nu niet is voldaan aan het vereiste van gevaar voor personen. De raadsman heeft verder opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht op grond van artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar oud en dus meerderjarig.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit
meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 14 februari 2020, waarin toepassing van het adolescentenstrafrecht wordt geadviseerd omdat verdachte in de volwassenen penitentiaire inrichting opvalt door zijn leeftijd en gedrag, waarbij hij niet handelt conform zijn kalenderleeftijd. Verdachte heeft moeite om zijn eigen gedrag te
organiseren, hij vindt moeilijk aansluiting bij de medegedetineerden en maakt een beïnvloedbare en kwetsbare indruk. Het vermoeden bestaat dat er gemakkelijk misbruik van betrokkene gemaakt kan worden. Daarnaast komen vanuit het wegingskader adolescentenstrafrecht indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht naar voren, zoals het voortzetten van scholing, zijn gedrag en een verstandelijke beperking.
Gezien het advies van de reclassering en de indruk die verdachte op de rechtbank heeft gemaakt geeft de persoon van de verdachte aanleiding tot het toepassen van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het met (een) vuurwerk(bom) teweegbrengen van een ontploffing bij een winkelpand, diefstal van verschillende winkelgoederen door middel van braak en inklimming en het vernielen van een raam. Verdachte en zijn mededaders hebben daarbij schade veroorzaakt zonder zich te bekommeren om de gevolgen daarvan voor de winkelier. Daarnaast hebben zij verschillende goederen meegenomen en daarmee laten zien dat zij de eigendomsrechten van anderen niet respecteren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2020 is hij al meermalen voor verschillende misdrijven veroordeeld, waaronder vermogensdelicten en vernieling.
De reclassering heeft in het advies van 14 februari 2020 geadviseerd om bij een strafoplegging aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting, begeleid wonen, een locatiegebod, meewerken aan middelencontrole en het volgen van onderwijs of hebben van een dagbesteding. Begeleiding vanuit de volwassenenreclassering wordt daarbij wenselijk geacht. In het Deeladvies Elektronische Controle van de reclassering van 18 februari 2020 wordt een combinatie van een locatiegebod en een locatieverbod met elektronische controle geadviseerd.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) maken een onderscheid tussen volwassenen en jeugd. Anders dan de richtlijnen van het Openbaar Ministerie is er geen aparte categorie voor adolescenten. De rechtbank zal de oriëntatiepunten voor volwassenen als uitgangspunt nemen voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Toepassing van het adolescentenstrafrecht betekent namelijk niet dat de LOVS voor jeugd moeten worden gehanteerd. Dit neemt niet weg dat er bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening kan worden gehouden, zoals de rechtbank in dit geval ook zal doen, met de jonge leeftijd van een adolescente verdachte. Voor een plofkraak in georganiseerd verband met aanzienlijke schade geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank vervolgens wel in het voordeel van verdachte rekening met de jonge leeftijd, verstandelijke beperking en de proceshouding van verdachte. Vanwege die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het uitgangspunt op grond van de LOVS te fors is. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafmaat rekening met de eendaadse samenloop van de feiten zoals bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is daarom van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden geen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. Evenals de raadsman vindt de rechtbank de behandeling en begeleiding van verdachte van belang maar dat betekent niet dat er geen plaats meer is voor een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie. Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van zeven maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een locatieverbod (voor het adres van de belwinkel) nu uit het dossier blijkt dat het slachtoffer de belwinkel inmiddels heeft verkocht.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken van feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat er concreet rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het voorgaande betekent dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. De bijzondere voorwaarden zullen daarom niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 55, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich (binnen drie werkdagen na einde detentie en) gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland (Wibautstraat 12 in Amsterdam) melden, zolang en zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht.
- Veroordeelde moet gedurende de proeftijd meewerken aan diagnostiek en zich (mogelijk) onder behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven.
- Veroordeelde moet gedurende de proeftijd meewerken aan (zo nodig) het vinden van een verblijf en verder verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Multi Plus Zorg of een soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering, en moet zich houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
- Veroordeelde moet gedurende de proeftijd tijdens een aaneengesloten blok van 12 uur aanwezig zijn op de volgende locatie: [adres 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Waarbij veroordeelde zich onder
elektronisch toezichtzal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde.
- Veroordeelde moet gedurende de proeftijd meewerken aan controle van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen en is verplicht ten behoeve van de controle mee te werken aan ademonderzoek of urineonderzoek.
- Veroordeelt moet zich houden aan andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten het volgen van onderwijs en/of het meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
Voorwaarden daarbij zijn:
- Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Adviseert dat de opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd in een Justitiële Jeugdinrichting.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit bevel is ook apart geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2020.