ECLI:NL:RBAMS:2020:1653

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
13/164066-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzetheling van een schilderij wegens gebrek aan wetenschap over de gestolen herkomst

Op 7 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van opzetheling van een schilderij. De officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, had de verdachte aangeklaagd voor het in bezit hebben van een schilderij dat in 2003 was gestolen. Tijdens de zitting werd door de raadsvrouw, mr. T. Urbanus, een preliminair verweer gevoerd, waarin werd gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van de schuldheling en gedeeltelijk in de vervolging van de opzetheling, omdat deze feiten waren verjaard. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldheling, aangezien dit feit was verjaard. Ook werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de impliciet primair ten laste gelegde opzetheling voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 15 januari 2008, om dezelfde reden.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden beoordeeld. De verdachte had het schilderij in haar bezit gekregen via een bemiddelaar en was zich niet bewust van de gestolen herkomst. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat het schilderij gestolen was of dat zij de kans had aanvaard dat dit het geval was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meer onderzoek had moeten doen naar de herkomst van het schilderij, maar dat dit niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de opzetheling.

Daarnaast was er een vordering tot schadevergoeding ingediend door een benadeelde partij, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, met mr. M. Vaandrager als voorzitter en mrs. N.J. Koene en A. Meester als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/164066-19 (Promis)
Datum uitspraak: 7 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. T. Urbanus naar voren hebben gebracht.

2.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Ter terechtzitting heeft de rechtbank een beslissing genomen op een preliminair verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de schuldheling en gedeeltelijk niet-ontvankelijk in de vervolging van de opzetheling, omdat die feiten zijn verjaard.
De rechtbank heeft beslist dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldheling, nu dit feit is verjaard. Voorts is de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de impliciet primair ten laste gelegde opzetheling voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 15 januari 2008, omdat dit feit voor die periode is verjaard.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastegelegde periode op de zitting – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 15 januari 2009 tot en met januari 2010 heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van een schilderij, te weten: “[naam schilderij]” van [schilder].
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De officier heeft daarbij overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van verkrijgen van het schilderij wist dat dit schilderij van diefstal afkomstig was, maar zij heeft wel bewust het risico aanvaard dat dat het geval was door geen enkel onderzoek te doen naar de herkomst ervan.
De officier van justitie overweegt daarbij dat verdachte kennis had van het belang van de provenance van een kunstwerk, omdat zij bij aankopen die zij zelf doet wel onderzoek doet naar de herkomst van het aan te schaffen product. Daarbij was verdachte niet verzekerd voor het voorhanden hebben van dit schilderij, waren er geen contracten of overeenkomsten gemoeid met het overdragen van het schilderij en werd het schilderij voor een grote som contant geld verkocht. Gelet op al deze omstandigheden had verdachte zich ervan moeten vergewissen waar zij mee bezig was.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - aan de hand van haar op schrift gestelde pleitaantekeningen - bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde opzetheling, omdat niet kan worden bewezen dat zij ten tijde van het voorhanden hebben of overdragen van het schilderij wist dat het een van misdrijf afkomstig goed betrof. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit goed van misdrijf afkomstig was.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op grond van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is behandeld gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- het schilderij “[naam schilderij]” van [schilder] is in 2003 gestolen;
- op het moment dat verdachte het schilderij voorhanden kreeg, wist zij niet dat het schilderij gestolen was;
- verdachte was een bemiddelaar tussen de kopende en de verkopende partij.
4.3.2.
Vrijspraak opzetheling
De rechtbank moet beoordelen of verdachte zich, op het moment dat zij het schilderij in haar bezit kreeg en had, wist dat het om een gestolen goed ging, of dat zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit zo was. Verdachte heeft verklaard dat zij een vaste klant hielp bij het inrichten van zijn huizen en dat het bemiddelen in schilderijen niet haar core-business was. Zij hield zich meer bezig met advies en verkoop van kasten, behang en goedkopere schilderijen. Haar klant wilde op enig moment gaan investeren in duurdere kunst en verdachte heeft een contact van haar vader uit de kunstwereld, die zij vertrouwde, gevraagd of hij haar kon helpen. Deze vriend heeft haar gezegd dat zij haar klant een werk uit zijn eigen collectie kon aanbieden ter verkoop. Het schilderij is bij verdachte gebracht en zij heeft het enkele dagen later bij haar klant ter consignatie gebracht. Zij heeft hier een bedrag van ongeveer 5.000 euro als bemiddelingskosten voor gekregen. Toen haar klant enige tijd later besloot het schilderij te kopen heeft zij enveloppen met geld aangenomen en aan de verkoper gegeven. Pas veel later bleek haar dat het om een gestolen schilderij ging.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte, toen zij het schilderij kort in haar bezit had, wist dat het om een gestolen goed ging of dat er iets mis zou zijn met de herkomst van het schilderij. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat zij hier wetenschap van had. Bij dit soort bewijs zou gedacht kunnen worden aan e-mailverkeer, een schimmige wijze van overdracht, getuigenverklaringen en dergelijke. In dit dossier is hier niet van gebleken. Het is zeer goed mogelijk dat verdachte, zoals zij zelf zegt, bedonderd is door het contact van haar vader. Ook ziet de rechtbank gezien deze omstandigheden geen reden om aan te nemen dat verdachte een kans heeft aanvaard dat het om een gestolen schilderij ging. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte meer onderzoek had moeten doen naar de herkomst van het schilderij. De manier waarop zij te werk is gegaan, is opvallend onvoorzichtig en onnadenkend geweest. Om te oordelen dat zij wist dat het om een gestolen goed ging of dat zij de kans heeft aanvaard dat dit zo was is, zoals hierboven besproken, juridisch echter meer nodig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij

Er is een vordering tot schadevergoeding ingediend door [persoon 1], nabestaande van mevrouw [persoon 2].
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde, zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon 1], niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]