ECLI:NL:RBAMS:2020:1651

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
13/698098-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen en medeplegen van afpersing met forse taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 21 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging met geweld en afpersing. De zaak kwam voort uit een incident op 13 januari 2019, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een jonge man heeft aangesproken, zijn portemonnee heeft afgenomen en hem heeft gedwongen om geld te pinnen. Tijdens de zitting op 7 februari 2020 heeft de officier van justitie, mr. R. Refos, de vordering gedaan, terwijl de verdediging door mr. Y.G.H. van der Poel werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, camerabeelden en de verklaring van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de diefstal met geweld niet bewezen kon worden, maar dat de afpersing wel bewezen was, gezien de omstandigheden waaronder de aangever gedwongen werd om geld te pinnen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte voldoende nauwe en bewuste samenwerking vertoonden, wat leidde tot de conclusie dat het medeplegen van afpersing bewezen was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich te melden bij de reclassering en deel te nemen aan gedragsinterventies. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 550,- toegewezen gekregen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, terwijl de overige schadevorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat een bedrag van € 650,- te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698098-19 (Promis)
Datum uitspraak: 21 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. Y.G.H. van der Poel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging met geweld tegen [persoon] op 13 januari 2019 en/of afpersing in vereniging op 13 januari 2019;
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal met geweld en afpersing worden bewezen op grond van de verklaring van de aangever, de camerabeelden en de verklaring van verdachte tegenover de politie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte gedeeltelijk moet worden vrijgesproken. De gedragingen van de medeverdachte zijn niet aan verdachte aan te rekenen. Verdachte is echter wel bij zowel de diefstal als de afpersing aanwezig geweest waardoor hij de deze feiten mogelijk heeft gemaakt. Zowel de diefstal als de afpersing kunnen worden bewezen, maar verdachte moet worden vrijgesproken van de geweldshandelingen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal en de afpersing als twee verschillende momenten moeten worden beschouwd. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Diefstal in vereniging met geweld
Op grond van de verklaring van aangever en de omstandigheid dat kort na de diefstal de creditcard van aangever is gebruikt acht de rechtbank de diefstal van de portemonnee met inhoud bewezen. De aangever heeft verklaard dat hij een hand in zijn zakken voelde en dat verdachte en medeverdachte hem om geld hebben gevraagd. Dit zijn vervelende handelingen, maar niet aan te merken als geweld. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat op het moment van de diefstal van de portemonnee geweldshandelingen zijn verricht.
Afpersing
De aangever heeft verklaard dat hij vervolgens zijn telefoon en sleutelbos aan de verdachte heeft gegeven. Daarna heeft medeverdachte de aangever gezegd dat hij geld moest pinnen bij een geldautomaat. Op de beelden van deze geldautomaat is te zien dat verdachte en medeverdachte om de aangever staan. Ook is te zien dat medeverdachte de aangever bij zijn nek vastpakt en hem tegen de geldautomaat aanduwt. Aangever blijkt rode striemen in zijn nek te hebben. Verder is te zien dat verdachte de pinpas van aangever in zijn handen heeft en in de geldautomaat steekt. Dit wordt bevestigd door de verklaring van verdachte. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met medeverdachte aangever heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van € 100,-.
De rechtbank acht niet bewezen dat de geweldshandelingen zien op de afgifte van de mobiele telefoon en de sleutelbos, omdat deze goederen, volgens de verklaring van aangever, al voor de geweldshandelingen aan verdachte zijn afgegeven.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden aangemerkt als sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij het hele incident aanwezig is geweest, dat hij samen met medeverdachte om aangever is gaan staan, dat hij de pinpas van aangever in de geldautomaat heeft gestopt en er vervolgens € 100,- mee heeft gepind. Vervolgens is verdachte met medeverdachte met medeneming van de buit vertrokken. Verdachte heeft weliswaar geen geweld gebruikt, maar hij heeft zich hiervan op geen enkel moment gedistantieerd en hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij het incident.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De geweldshandelingen van zijn medeverdachte kunnen om die reden ook aan verdachte worden toegerekend. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

4.Bewezenverklaring

Op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, acht de rechtbank bewezen dat verdachte
op 13 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een portemonnee met daarin een patiëntenkaart en een OV-kaart en een rijbewijs en een creditcard toebehorende aan [persoon].
en
op 13 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [persoon] heeft gedwongen tot de afgifte een geldbedrag van 100 euro dat aan die [persoon] toebehoorde, door
- voornoemde [persoon] bij de nek vast te pakken en
- aan voornoemde [persoon] om geld te vragen en
- op een dreigende manier tegen voornoemde [persoon] te zeggen: "jij moet nu pinnen!" en "dit ga je nu doen!" en
- voornoemde [persoon] te omringen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte dan zijn woning en uitkering kwijt zal raken. De raadsman heeft verzocht een taakstraf aan verdachte op te leggen en daarbij een groter deel voorwaardelijk op te leggen. Verdachte is bereid mee te werken aan een toezicht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal en afpersing. Verdachte en zijn medeverdachte hebben midden in de nacht een jonge man aangesproken, zijn portemonnee afgepakt en hem met geweld een geldbedrag laten pinnen. De enige reden lijkt te zijn dat verdachten geld wilden hebben. Zij hebben niet nagedacht welke gevolgen dit voor het slachtoffer zou kunnen hebben. Dat de impact op het slachtoffer groot is, is tijdens de zitting nog eens gebleken. Het slachtoffer durfde zelf niet naar de zitting te komen en is verhuisd omdat hij zich niet meer veilig voelde in zijn buurt. Verdachte heeft er zitting zijn spijt over het gebeurde betuigd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 januari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 24 juli 2019. Hieruit blijkt dat verdachte begeleid woont bij [naam instantie] en dat hij wordt begeleid bij het vinden van een dagbesteding. Verder blijkt dat verdachte last heeft van een posttraumatisch stresssyndroom en als gevolg daarvan ook van problematisch alcoholgebruik. Ten slotte is er sprake van agressieproblematiek. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden om verdachte hulp en begeleiding te bieden bij voornoemde problemen.
Oriëntatiepunten
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een straatroof met licht geweld is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden onvoorwaardelijk. De rechtbank zal dit als uitgangspunt nemen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Verdachte loopt sinds 5 april 2019 in een schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis en ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich houdt aan de gestelde voorwaarden. Verder is gebleken dat verdachte problemen ervaart op verschillende leefgebieden. De rechtbank acht het van belang dat de hulp en begeleiding die verdachte al ontvangt wordt voortgezet en dat daar de nadruk op zal liggen. Als verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgt opgelegd zal hij zijn woning kwijtraken. De rechtbank acht dit voor zowel verdachte als voor de maatschappij niet in wenselijk en zal daarom aan verdachte een forse taakstraf opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 1.528,14 aan schadevergoeding, bestaande uit € 978,14 aan vergoeding van materiële schade en € 550,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele gevorderde schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel zal moeten worden toegepast. De schadevergoedingsmaatregel moet met € 100,- worden verhoogd zodat aangever de € 100,- die hij heeft gepind en heeft afgegeven terugkrijgt. De vordering zal hoofdelijk moeten worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade van de portemonnee, sloten en telefoon onvoldoende is onderbouwd. De overige schadeposten kunnen niet worden gerelateerd aan de gedragingen van verdachte.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat geen causaal verband bestaat tussen de bewezenverklaring en de geleden schade. De afgifte van de telefoon en sleutels door afpersing is namelijk niet bewezen en de diefstalbeschuldiging zag alleen op de portemonnee. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn vordering.
De rechtbank concludeert dat [persoon] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft hij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 13 januari 2019.
Omdat vast staat dat verdachte het bewezen geachte feit, waarvoor schadevergoeding zal worden toegekend, samen met één of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor allebei hoofdelijk aansprakelijk. Als de mededaders de benadeelde partij betalen, is verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 550,- de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Dit bedrag zal met € 100,- worden verhoogd, zodat aangever de door hem gepinde en afgegeven € 100,- retour ontvangt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 311, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van afpersing;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Inforsa. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- actief deelneemt aan de leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij overmatig alcoholgebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld van de veroordeelde ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
- meewerkt aan een belastbaarheidsonderzoek ten aanzien van werk en naar aanleiding van de uitkomsten hiervan zal veroordeelde gaan werken of deelnemen aan dagbesteding.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [persoon] tot een bedrag van € 550,- (zegge: vijfhonderdenvijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 13 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon], te betalen de som van € 650,- (zegge: zeshonderdenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, namelijk 13 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]