7.4.1[benadeelde partij 1]
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist ten aanzien van de reiskosten voor het eventuele hoger beroep.
Op grond van artikel 51f, tweede lid, juncto artikel 6:108 Burgerlijk wetboek (BW) komen kosten voor lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde begrafeniskosten zijn kosten die zozeer met de lijkbezorging samenhangen dat deze voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten komen de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding voor materiële schade tot een bedrag van in totaal € 9.521,90 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 8 augustus 2019.
De vordering ten aanzien van de toekomstige reiskosten (€ 50,-) wordt afgewezen. Deze kosten zijn op dit moment niet gemaakt.
Immateriële schade
Affectieschade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde affectieschade is toegebracht. Op grond van artikel 6:108, lid 3 en lid 4 BW hebben naasten van het slachtoffer recht op een vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. Omdat de benadeelde partij de moeder van de overledene is en de vordering de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voorkomt en voldoende is onderbouwd, zal de rechtbank de vordering van € 17.500,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 8 augustus 2019.
Shockschade
Een vordering ter vergoeding van zogenoemde shockschade moet worden beoordeeld aan de hand van de rechtspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft voor de vergoeding van shockschade de volgende voorwaarden geformuleerd:
- Er moet sprake zijn van waarneming van het tenlastegelegde of een directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid heeft plaatsgevonden;
- De waarneming of directe confrontatie moet een hevige emotionele schok teweeg hebben gebracht, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die bij het tenlastegelegde is gedood of gewond geraakt;
- Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Uit vaste rechtspraak volgt dat de maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van shockschade is of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. In de regel wordt een vordering tot vergoeding van shockschade afgewezen als deze niet is onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een psycholoog of psychiater. Een dergelijke verklaring is in dit geval niet overgelegd. Ook uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan het bestaan van uit de confrontatie voortgevloeid geestelijk letsel niet worden afgeleid. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek nodig zijn. De behandeling van die vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de shockschade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aantasting in de persoon
De benadeelde partij heeft verzocht om een schadevergoeding voor immateriële schade op de grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW, te weten op grond van de aantasting in de persoon op andere wijze. Uit het stelsel van de wet (artikelen 51f en 361 Sv) volgt dat enkel de rechtstreeks belanghebbenden aanspraak kunnen maken op vergoeding van schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Nabestaanden en naasten hebben geen aanspraak op vergoeding van schade, behalve wanneer het gaat om zogeheten verplaatste schade, affectieschade en eventueel shockschade. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering afwijzen. De benadeelde partij komt niet op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en ook niet op grond van enig ander wetsartikel in aanmerking voor vergoeding van deze gevorderde schade.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 27.021,90 (zevenentwintigduizend eenentwintig euro negentig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 8 augustus 2019. De schade bestaat uit € 9.521,90 materiële schade en € 17.500,- immateriële schade.
7.4.2[benadeelde partij 2]
Affectieschade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde affectieschade is toegebracht. Op grond van artikel 6:108, lid 3 en lid 4, van het Burgerlijk Wetboek hebben naasten van het slachtoffer recht op een vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. Omdat de benadeelde partij het kind van de overledene is en de vordering de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voorkomt en voldoende is onderbouwd, zal de rechtbank de vordering van € 20.000,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 8 augustus 2019.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 8 augustus 2019.