ECLI:NL:RBAMS:2020:1606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
13/098456-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid in Amsterdam

Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 20 februari 2019 in Amsterdam [persoon 1] heeft aangerand. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020. De verdachte was niet aanwezig, maar de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en de verdediging door mr. B.G. Meijer. De tenlastelegging hield in dat de verdachte [persoon 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling door haar ongevraagd op de bil te raken.

De rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van [persoon 1], en camerabeelden vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank oordeelde dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig was. De verdediging voerde aan dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en verzocht om ontslag van rechtsvervolging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte toerekeningsvatbaar was.

De officier van justitie had een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 20 uur op met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank besloot dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/098456-19 (Promis)
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. B.G. Meijer, naar voren heeft gebracht. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij op 20 februari 2019 in Amsterdam [persoon 1] heeft aangerand.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring.
Verdachte heeft de aanranding bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [persoon 1] en de omschrijving van de camerabeelden en de stills, die zich in het dossier bevinden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 20 februari 2019 [persoon 1] op de hieronder weergegeven wijze heeft aangerand. Deze bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 20 februari 2019 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [persoon 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds zijn hand op de bil van die [persoon 1] gelegd en over haar billen gewreven.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt het ten laste gelegde niet of sterk verminderd aan verdachte toe te rekenen. Verdachte lijdt al jarenlang aan schizofrenie. Deze stoornis was ook aanwezig op het moment dat verdachte aangeefster aanrandde. Verdachte had niet de bedoeling om ontuchtige handelingen te verrichten bij aangeefster, maar probeerde op deze manier contact met haar te maken om uit te vinden of zij hem leuk vond. Hij was op zoek naar een relatie. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte toerekeningsvatbaar is. De sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van verdachte, mevrouw [persoon 2] , heeft in een e-mailbericht van 6 februari 2020 immers aangegeven dat verdachte na enige uitleg begreep dat hij vrouwen niet op deze wijze hoort te benaderen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Het dossier geeft geen blijk van omstandigheden waaruit volgt dat verdachte ontoerekeningsvatbaar dan wel verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het door hem begane strafbare feit. De rechtbank beschikt niet over een deskundigenrapport over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Dat verdachte kampt met de stoornis schizofrenie betekent op zichzelf niet dat hij volledig of verminderd ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit. Daarnaast blijkt uit de brief van 6 februari 2020 van de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van verdachte, mevrouw [persoon 2] , dat verdachte al lange tijd redelijk stabiel functioneert.
Ook is verdachte niet ter terechtzitting verschenen, waardoor de rechtbank hem niet over zijn persoonlijke omstandigheden heeft kunnen bevragen en geen inschatting heeft kunnen maken over de psyche van verdachte ten tijde van het door hem begane strafbare feit.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur met een proeftijd van twee jaar.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
Voor zover de rechtbank het verweer over de strafbaarheid van verdachte verwerpt verzoekt de raadsvrouw toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op van 20 uur met een proeftijd van één jaar. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verdachte heeft met zijn hand over de billen van aangeefster gewreven, terwijl zij boodschappen aan het doen was in een supermarkt en hij dicht langs haar liep in het gangpad. Aangeefster kon zich niet onttrekken aan deze onverhoedse toenadering. Door dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Zij heeft verklaard dat zij aangifte heeft gedaan omdat zij wil dat verdachte begrijpt dat dergelijk handelen niet aanvaardbaar is en dat hij dit in de toekomst nalaat.
Voor de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Gelet op het feit dat verdachte een kwetsbare man is, gezien zijn schizofrene stoornis, en het feit dat verdachte, volgens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De omstandigheid dat verdachte begeleiding heeft en dat ook het onderwerp ‘contact leggen met vrouwen’ en de onwenselijkheid van het voorgevallene meermalen met hem is besproken, maakt dat de rechtbank een proeftijd van één jaar voldoende acht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 20 (twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2020.
[...]