Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 20 februari 2019 in Amsterdam [persoon 1] heeft aangerand. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020. De verdachte was niet aanwezig, maar de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en de verdediging door mr. B.G. Meijer. De tenlastelegging hield in dat de verdachte [persoon 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling door haar ongevraagd op de bil te raken.
De rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van [persoon 1], en camerabeelden vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank oordeelde dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig was. De verdediging voerde aan dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en verzocht om ontslag van rechtsvervolging, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte toerekeningsvatbaar was.
De officier van justitie had een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 20 uur op met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank besloot dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.