ECLI:NL:RBAMS:2020:1605

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
13/650744-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting in vereniging, meermalen gepleegd

Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting in vereniging. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte op 11 december 2016 en 26 december 2016 samen met anderen slachtoffers heeft opgelicht door zich voor te doen als sekswerker en hen te bewegen tot het afgeven van geld onder valse voorwendselen. Tijdens de zitting op 12 februari 2020 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, in overweging genomen, evenals de verdediging door haar raadsman, mr. M.J. Bouwman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 december 2016 in Amsterdam samen met anderen een afspraak heeft gemaakt met een slachtoffer, [persoon 1], voor een seksdate. Na betaling van EUR 250 vertrok de verdachte zonder de afgesproken dienst te leveren. Op 26 december 2016 heeft de verdachte op soortgelijke wijze een ander slachtoffer, [persoon 2], opgelicht. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de oplichting, maar niet voor de afpersing. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 90 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer [persoon 2] van EUR 250, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugd en de tijd die verstreken is sinds de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummer: 13/650744-16
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M.J. Bouwman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat:
Feit 1: zij op 11 december 2016 in Amsterdam samen met anderen [persoon 1] heeft afgeperst door hem te dwingen tot afgifte van EUR 50 door hem een mes te tonen en daarmee stekende bewegingen in zijn richting te maken en daarbij onder andere te zeggen: “Kom hier met dat geld”,
Subsidiair: medeplichtigheid aan bovengenoemd feit.
Feit 2: zij op 11 december 2016 in Amsterdam samen met anderen [persoon 1] heeft opgelicht door met hem een afspraak te maken voor een seksdate, hem te bewegen tot afgifte van EUR 250 en vervolgens met dat geldbedrag weg te gaan.
Feit 3: zij op 26 december 2016 in Hoornsterzwaag samen met een ander [persoon 2] heeft opgelicht door met hem een afspraak te maken voor een seksdate, hem te bewegen tot afgifte van EUR 250 en vervolgens met dat geldbedrag weg te gaan.
Subsidiair: diefstal in vereniging van EUR 250 van [persoon 2] op 26 december 2016 in Hoornsterzwaag.
Meer subsidiair: verduistering van EUR 250 van [persoon 2] op 26 december 2016 in Hoornsterzwaag.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in de zaken tegen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
In december 2016 werd een opsporingsonderzoek (13Snijpers) gestart naar aanleiding van de aangifte van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ). [persoon 1] had via datingsite [website] een afspraak voor seks tegen betaling gemaakt op het adres [adres 2] te Amsterdam, maar de vrouwen met wie hij die afspraak had gemaakt vertrokken na vooruitbetaling. Vervolgens werd [persoon 1] volgens zijn aangifte door twee mannen met een mes tot afgifte van meer geld gedwongen.
Uit het daarop volgende opsporingsonderzoek bleek onder meer dat via het account ‘ [voornaam verdachte] ’ op de website [website] , waarmee [persoon 1] de afspraak had gemaakt, meerdere mannen werden benaderd met de vraag of zij interesse hadden in een betaalde seksafspraak. Dit onderzoek heeft geleid tot de aangifte van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). Ook [persoon 2] had via dit account een afspraak voor betaalde seks gemaakt, waarbij de vrouwen vertrokken na vooruitbetaling.
Verdachte heeft bekend dat zij [persoon 1] op 11 december 2016 te Amsterdam samen met anderen heeft opgelicht. Zij heeft ontkend dat [persoon 1] vervolgens met bedreiging met geweld (met een mes) tot afgifte van meer geld is gedwongen. Verdachte heeft ter terechtzitting ook bekend dat zij, samen met een ander, [persoon 2] heeft opgelicht.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 1, primair en subsidiair, ten laste gelegde. De officier van justitie vindt dat niet bewezen kan worden verklaard dat aangever is bedreigd met een mes.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 2 en feit 3, primair, wel bewezen kunnen worden verklaard. Zij is ervan overtuigd dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met de medeverdachten en mannen heeft opgelicht door hen via de website [website] een betaalde seksdate aan te bieden, vervolgens met hen af te spreken, het geld aan te nemen en hen vervolgens, zonder daadwerkelijk seks te hebben, door twee mannelijke medeverdachten weg te laten sturen. Zo ook in het geval van [persoon 1] op 11 december 2016. Op 26 december 2016 heeft verdachte ook samen met een ander [persoon 2] opgelicht. Er is onvoldoende bewijs dat die andere persoon medeverdachte [medeverdachte 1] is, maar dat de identiteit van die andere persoon niet kan worden vastgesteld is voor een veroordeling voor medeplegen niet van belang. Er staat immers wel vast dat verdachte ook op 26 december 2016 met een ander heeft samengewerkt. Verdachte dient te worden veroordeeld voor tweemaal oplichting in vereniging.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 1, primair en subsidiair, feit 2 feit 3, primair en subsidiair. Volgens de raadsman kan de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring komen van het aan verdachte onder feit 3 meer subsidiair ten laste gelegde feit: verduistering van het verkregen geld van aangever [persoon 2] .
Voor wat betreft feit 1, primair en subsidiair, voert de raadsman aan dat er onvoldoende bewijs is dat sprake is geweest van (dreiging met) geweld en een mes. Alleen aangever heeft verklaard over een mes. Zijn verklaring is echter niet betrouwbaar. Hij heeft wisselend verklaard over hoe het mes eruit zou hebben gezien. Daarbij komt dat hij tijdens zijn aangifte heeft verklaard dat hij een [bijnaam 2 medeverdachte 2] zou hebben met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , terwijl hij later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij slechts met verdachte seks zou hebben. Tot slot heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij het geld heeft afgegeven aan twee mannen en kort daarna dat hij het geld aan één van de vrouwen heeft afgegeven. Mocht de rechtbank toch van oordeel zijn dat sprake is van afpersing, dan voert de raadsman aan dat geen sprake is van medeplegen of medeplichtigheid van verdachte, nu zij daarbij niet aanwezig is geweest. Zij en medeverdachte [medeverdachte 1] verlieten immers de kamer, toen de mannen binnenkwamen.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 primair verzoekt de raadsman de rechtbank, ondanks de bekennende verklaring van verdachte over deze feiten, verdachte vrij te spreken. De raadsman voert aan dat sprake is van wanprestatie in plaats van oplichting.
Over feit 3 subsidiair voert de raadsman aan dat van diefstal geen sprake kan zijn, omdat aangever het geldbedrag vrijwillig heeft afgegeven.
3.4
Oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak afpersing
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1, primair en subsidiair, niet bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1 (primair en subsidiair) – medeplegen van / medeplichtigheid aan afpersing
De aangever heeft verklaard dat twee jongens hem op 11 december 2016 in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam dwongen zijn geld, pinpas en telefoon af te geven. Eén van de jongens had een mes en maakte daarmee stekende bewegingen in de richting van de buik en borst van aangever. Uiteindelijk heeft aangever EUR 50 gegeven en kon hij vluchten uit de woning. De rechtbank vindt dat hiervoor onvoldoende bewijs is. De verklaring van aangever wordt voor wat betreft de afpersing niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal uit het dossier. Daarbij komt dat aangever wisselend heeft verklaard over hoe het mes eruit zou hebben gezien. Zo heeft aangever bij de politie verklaard dat het zou gaan om een vleesmes met een wit handvat, terwijl aangever op een later moment bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het ging om een broodmes met een houten handvat.
Nu niet is komen vast te staan dat één van de jongens, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , een mes had, is de rechtbank van oordeel dat medeplegen van afpersing door verdachte dan wel medeplichtigheid daaraan niet kan worden bewezenverklaard.
3.4.2
Bewezenverklaring oplichting in vereniging van [persoon 1] en [persoon 2]
3.4.2.1 Algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen.
3.4.2.2 Oplichting in vereniging van [persoon 1] en [persoon 2]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte (hierna ook: [verdachte] ) op 11 december 2016 in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam in vereniging met anderen [persoon 1] heeft opgelicht. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 26 december 2016 in Hoornsterzwaag samen met een ander [persoon 2] heeft opgelicht.
Ten aanzien van feit 2:
Modus operandi
[verdachte] heeft zichzelf in chatgesprekken via de website [website] als sekswerker gepresenteerd. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben vervolgens, zo verklaarde [verdachte] , via deze website afspraken gemaakt met oudere mannen. Het plan was van [verdachte] en [medeverdachte 1] samen. De intentie was nooit om seks met de oudere mannen te hebben. [verdachte] en [medeverdachte 1] vroegen de man ‘vooraf’ te betalen en vertrokken dan via een smoes of lieten de man wegsturen door twee andere mannen. Uit het dossier blijkt dat die twee andere mannen (in ieder geval op 11 december 2016) medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn. [verdachte] heeft verklaard dat zij het van het slachtoffer ontvangen geld vervolgens met z’n vieren onderling verdeelden. Het zou gaan om ongeveer EUR 60 per persoon.
11 december 2016
Uit de aangifte van [persoon 1] , de foto’s van de chats op [website] die als bijlage bij de aangifte zijn gevoegd en de verklaring van [verdachte] bij de politie blijkt dat met voormelde modus operandi is gehandeld op 11 december 2016. [verdachte] heeft aangever via [website] aangeboden seks te hebben tegen betaling. [verdachte] sprak af een [bijnaam 2 medeverdachte 2] te hebben tegen betaling van EUR 250. [verdachte] maakte een afspraak met aangever. Zij nodigde hem uit om op 11 december 2016 om 21.30 uur naar de [adres 2] in Amsterdam te komen. Dat is de woning van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren, zo verklaren zij alle drie, op dat moment ook aanwezig in die woning.
[medeverdachte 1] wist dat [verdachte] had afgesproken met aangever om seks te hebben voor geld en had op de vraag van [verdachte] om met haar mee te doen, geantwoord dat zij dit goed vond. Aangever belde omstreeks 21.30 uur aan bij de woning en werd binnengelaten door [verdachte] . Zij leidde hem vervolgens naar de slaapkamer, waar [medeverdachte 1] zich bevond. [verdachte] zei tegen aangever dat hij vooraf moest betalen. Aangever gaf vervolgens EUR 250 aan [medeverdachte 1] . [verdachte] zei daarna condooms te gaan halen en verliet de slaapkamer. Ook [medeverdachte 1] verliet de slaapkamer. Vervolgens kwamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de slaapkamer in om aangever weg te sturen.
Valse hoedanigheid
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat slechts sprake is van wanprestatie en dat van een strafrechtelijk verwijt (oplichting) geen sprake is. [verdachte] heeft, door zich in de chatgesprekken via de website [website] als ‘bonafide’ sekswerker te presenteren, een valse hoedanigheid aangenomen. Zij heeft, zo heeft zij verklaard, nooit de intentie gehad daadwerkelijk seks tegen betaling te hebben. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 1] , die zich tijdens de afspraak eveneens als zodanig heeft gepresenteerd. Op het moment dat zij samen met aangever in de slaapkamer waren en [verdachte] de slaapkamerdeur gesloten had, hebben zij om vooruitbetaling gevraagd. Deze specifieke gedragingen zijn er in deze context naar het oordeel van de rechtbank op gericht om bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen en daarvan misbruik te maken. Verdachten hadden daarbij het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het slachtoffer door het aannemen van deze valse hoedanigheid te bewegen tot afgifte van voormeld geldbedrag.
Medeplegen
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben bij de oplichting van [persoon 1] nauw en bewust samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Zij hebben van te voren onderling de ontvangst van het slachtoffer, het zich terugtrekken van [verdachte] en [medeverdachte 1] en het wegsturen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] afgestemd.
Deze gezamenlijke planvorming leidt de rechtbank onder meer af uit een afgeluisterd telefoongesprek dat (nadien) plaatsvond tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op 11 januari 2017. In dit telefoongesprek worden [medeverdachte 3] (‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’) en [medeverdachte 2] (‘ [bijnaam 1 medeverdachte 2] ’ of ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 2] ’) genoemd in relatie tot een geplande ‘schets’ in de woning van [medeverdachte 2] dan wel bij het potentiële slachtoffer thuis in [plaats 2] . [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat ‘schetsen’ in deze context een ander woord was voor ‘stelen’. In het telefoongesprek bespreken [verdachte] en [medeverdachte 1] vervolgens de verdeling van het geld dat de schets zou moeten opleveren met elkaar. Zij bespreken dat als de schets plaatsvindt in de woning van [bijnaam 1 medeverdachte 2] en hij en [bijnaam medeverdachte 3] aan de schets meedoen het geld ook met hen verdeeld moet worden. Het voorgaande is ook in lijn met de verklaring van [verdachte] bij de politie over de werkwijze met medeverdachte [medeverdachte 1] en twee mannen, zoals hiervoor weergegeven onder ‘Modus operandi’.
Dat verdachten ook op 11 december 2016 al van tevoren deze werkwijze met elkaar hebben afgesproken leidt de rechtbank af uit de verklaring van [persoon 1] bij de rechter-commissaris, waaruit onder meer blijkt dat er ongeveer 5 seconden tijd zat tussen het vertrek van [verdachte] en [medeverdachte 1] uit de slaapkamer en de binnenkomst van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om aangever weg te sturen. Gelet op dat korte tijdsverloop kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat van te voren al is besproken dat aangever zou langskomen en wat de rol van laatstgenoemde verdachten daarbij zou zijn.
De rechtbank heeft daarbij tot slot ook acht geslagen op het afgeluisterde telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 22 januari 2017, waarin zij bespreken dat hij bij de politie moet doen alsof hij van niets weet met betrekking tot de schets op 11 december 2016.
De rechtbank is van oordeel dat alle verdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting. Dat wordt onderstreept door de verklaring van [verdachte] over de gelijke verdeling van de opbrengst.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachten in nauwe en bewuste samenwerking door het aannemen van een valse hoedanigheid bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven hebben geroepen waardoor aangever is bewogen tot afgifte van EUR 250. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 2, oplichting in vereniging.
Ten aanzien van feit 3 primair:
26 december 2016
Op basis van de aangifte van [persoon 2] en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 26 december 2016 [persoon 2] samen met een ander heeft opgelicht. Verdachte heeft zich wederom in een chatgesprek via de website van [website] als ‘bonafide’ sekswerker gepresenteerd en daarmee een valse hoedanigheid aangenomen. Zij heeft verklaard nooit de intentie te hebben gehad daadwerkelijk betaalde seks te hebben. Verdachte heeft zich, samen met een ander, door aangever met de auto bij een benzinestation laten ophalen om naar zijn huis te gaan. Ook in dit geval is vervolgens om vooruitbetaling gevraagd. Aangever heeft verteld dat het geld onder het kussen in de slaapkamer lag. Verdachten hebben het geld vervolgens gepakt en zijn met een smoes naar buiten gegaan, waar zij kennelijk door een derde betrokkene met een auto werden opgewacht. De rechtbank is van oordeel dat ook in dit geval de specifieke gedragingen er in deze context op zijn gericht om bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen en daarvan misbruik te maken. Verdachte had het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het slachtoffer door het aannemen van deze valse hoedanigheid te bewegen tot afgifte van het voormelde geldbedrag. Het door de raadsman aangevoerde verweer dat geen sprake zou zijn van oplichting, wordt daarom door de rechtbank verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 2:
op 11 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [persoon 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 250 euro, door een afspraak te maken met die [persoon 1] voor een seksdate en vervolgens die [persoon 1] naar een woning gelegen aan de [adres 2] te laten komen en aan die [persoon 1] het geldbedrag te vragen en vervolgens voornoemd geldbedrag van die [persoon 1] aan te pakken en vervolgens met dat geldbedrag weg te gaan; en
Feit 3 primair:
in de periode van 18 december 2016 tot en met 26 december 2016 te Hoornsterzwaag, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [persoon 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 250 euro, door een afspraak te maken met die [persoon 2] voor een seksdate en vervolgens naar die [persoon 2] toe te gaan en aan die [persoon 2] naar het geldbedrag te vragen en vervolgens voornoemd geldbedrag uit de slaapkamer van die [persoon 2] te pakken en vervolgens naar buiten te gaan om te roken en met dat geldbedrag weg te gaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf
voor de duur van 120 uur, met aftrek van voorarrest, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van oplichting in vereniging komen, dan verzoekt de raadsman de rechtbank om aan de sluiten bij bestaande jurisprudentie in soortgelijke zaken. De raadsman heeft enkele voorbeelden genoemd waarin de rechtbank een taakstraf heeft opgelegd van 60 uur. Daarnaast verzoekt de raadsman de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een belast verleden. Ook verzoekt de raadsman de rechtbank om er in het voordeel van verdachte rekening mee te houden dat zij openheid van zaken heeft gegeven. Tot slot is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting in vereniging op 11 december 2016 in Amsterdam. Door het aannemen van een valse hoedanigheid heeft zij bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen waardoor deze is bewogen tot afgifte van EUR 250. Samen met [medeverdachte 1] heeft zij het plan bedacht om het slachtoffer naar de woning aan de [adres 2] te lokken door hem seks tegen betaling aan te bieden. Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte 1] met een smoes de slaapkamer uitgelopen en hebben medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangever weggestuurd. Verdachten hebben daarmee misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin het slachtoffer, die zich alleen in een onbekende woning met onbekende mannen zag geconfronteerd, zich bevond. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich nogmaals schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting op 26 december 2016 in Hoornsterzwaag.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat zij openheid van zaken heeft gegeven. Op de zitting heeft zij ook laten blijken inmiddels het kwalijke in te zien van haar daden. De rechtbank ziet dat verdachte, die destijds jong was en zich in penibele omstandigheden bevond, in de afgelopen jaren na het plegen van deze feiten een grote persoonlijke groei heeft doorgemaakt. Daarnaast houdt de rechtbank er bij de oplegging van de straf rekening mee dat de redelijke termijn voor vervolging met ruim een jaar tijd is overschreden. Ook slaat de rechtbank acht op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf van 90 uur.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van feit 3 primair:
De benadeelde partij [persoon 2] vordert EUR 300 als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor de materiële schade tot een bedrag van EUR 250, omdat dit bedrag overeenkomt met het bedrag dat [persoon 2] volgens zijn aangifte heeft afgegeven aan verdachte. De officier van justitie en de verdediging verzoeken de rechtbank om de rest van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse schade is toegebracht van EUR 250. Dat blijkt uit de aangifte van [persoon 2] . Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden en de rechtbank stelt deze vast op een bedrag van EUR 250, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2016 (de dag waarop het strafbare feit is gepleegd) tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in rubriek 4 van dit vonnis bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van EUR 250, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.

8.Beslag

Onder verdachte is inbeslaggenomen:
- 1 zaktelefoon IPHONE 6 (5329141).
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het beslagen goed aan verdachte moet worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder feit 2 en feit 3 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 90 (negentig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Vordering van de benadeelde partij, [persoon 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 2] toe tot een bedrag van EUR 250 (tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat EUR 250 (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 zaktelefoon IPHONE 6 (5329141).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2020.
[...]