ECLI:NL:RBAMS:2020:1604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
13/650751-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling oplichting in vereniging met meerdere verdachten

Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 december 2016, waarbij de verdachte samen met anderen een man, aangeduid als [persoon 1], heeft opgelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachten via een datingsite een afspraak hadden gemaakt met [persoon 1] voor een seksdate. Bij aankomst in de woning werd [persoon 1] gevraagd om vooraf te betalen, waarna de verdachte en haar medeverdachten de man hebben bedrogen door hem het geld af te nemen zonder de beloofde dienst te leveren. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de medeverdachten zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van afpersing en oplichting van een andere aangever, [persoon 2]. De verdachte werd vrijgesproken van deze feiten. Echter, de rechtbank achtte de oplichting van [persoon 1] wel bewezen, waarbij de verdachte in nauwe samenwerking met haar medeverdachten handelde. De rechtbank legde een taakstraf op van 50 uur, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank volgde het advies van de reclassering om het adolescentenstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd en omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650751-16 (Promis)
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat:
Feit 1: zij op 11 december 2016 in Amsterdam samen met anderen [persoon 1] heeft afgeperst door hem te dwingen tot afgifte van EUR 50 door hem een mes te tonen en daarmee stekende bewegingen in zijn richting te maken en daarbij onder andere te zeggen: “Kom hier met dat geld”.
Subsidiair: medeplichtigheid aan bovengenoemd feit.
Feit 2: zij op 11 december 2016 in Amsterdam samen met anderen [persoon 1] heeft opgelicht door met hem een afspraak te maken voor een seksdate, hem te bewegen tot afgifte van EUR 250 en vervolgens met dat geldbedrag weg te gaan.
Feit 3: zij op 26 december 2016 in Hoornsterzwaag samen met een ander [persoon 2] heeft opgelicht door met hem een afspraak te maken voor een seksdate, hem te bewegen tot afgifte van EUR 250 en vervolgens met dat geldbedrag weg te gaan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Inleiding
De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in de zaken tegen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
In december 2016 werd een opsporingsonderzoek (13Snijpers) gestart naar aanleiding van de aangifte van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ). [persoon 1] had via datingsite [website] een afspraak voor seks tegen betaling gemaakt op het adres [adres 2] te Amsterdam, maar de vrouwen met wie hij die afspraak had gemaakt vertrokken na vooruitbetaling. Vervolgens werd [persoon 1] volgens zijn aangifte door twee mannen met een mes tot afgifte van meer geld gedwongen.
Uit het daarop volgende opsporingsonderzoek bleek onder meer dat via het account ‘ [voornaam medeverdachte 1] ’ op de website [website] , waarmee [persoon 1] de afspraak had gemaakt, meerdere mannen werden benaderd met de vraag of zij interesse hadden in een betaalde seksafspraak. Dit onderzoek heeft geleid tot de aangifte van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). Ook [persoon 2] had via dit account een afspraak voor betaalde seks gemaakt, waarbij de vrouwen vertrokken na vooruitbetaling. Verdachte wordt ervan verdacht één van die twee vrouwen te zijn.
Verdachte heeft verklaard dat zij aanwezig was bij de afspraak met [persoon 1] op 11 december 2016. Zij heeft verklaard dat zij wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] had afgesproken met een man om seks te hebben, maar dat het niet de bedoeling was om echt seks te hebben. [medeverdachte 1] zou aan verdachte hebben gevraagd of zij mee wilde doen. Verdachte vond dat goed. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar, toen aangever eenmaal binnen in de slaapkamer van de woning was, op een gegeven moment de slaapkamer uit wenkte. Twee mannen gingen toen naar binnen om aangever weg te sturen. Zij wist niet dat dat ging gebeuren. Verdachte ontkent dat één van die mannen een mes had.
Verdachte heeft op de zitting het aan haar onder feit 3 ten laste gelegde, de oplichting van [persoon 2] , ontkend.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 1, primair en subsidiair, ten laste gelegde. De officier van justitie vindt dat niet bewezen kan worden dat aangever is bedreigd met een mes. Ook verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken van het onder feit 3 ten laste gelegde, vanwege onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 2 wel bewezen kan worden verklaard. Zij is ervan overtuigd dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met de medeverdachten en mannen heeft opgelicht door hen via de website [website] een betaalde seksdate aan te bieden, vervolgens met hen af te spreken, het geld aan te nemen en hen vervolgens, zonder daadwerkelijk seks te hebben, door twee mannelijke medeverdachten weg te laten sturen. Dat levert oplichting in vereniging op.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van alle aan haar ten laste gelegde feiten, vanwege onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 primair en subsidiair voert de raadsman aan dat er onvoldoende bewijs is. Alleen aangever heeft verklaard dat sprake was van een mes. Zijn verklaring is echter niet betrouwbaar. Hij heeft wisselend verklaard over hoe het mes eruit zou hebben gezien. Daarbij komt dat hij in zijn aangifte heeft verklaard dat hij een [bijnaam 2 medeverdachte 2] zou hebben met verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] , terwijl hij later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij slechts met [medeverdachte 1] seks zou hebben. Tot slot heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij het geld heeft afgegeven aan twee mannen en kort daarna dat hij het geld aan één van de vrouwen heeft afgegeven.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 voert de raadsman aan dat verdachte slechts aanwezig was in de woning en geen wetenschap had van wat er stond te gebeuren. Zij heeft geen bijdrage geleverd aan de oplichting. Er is daarom geen sprake van medeplegen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 3 blijkt uit het dossier niet dat verdachte degene was die samen met [medeverdachte 1] in Hoornsterzwaag was.
3.4
Oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak afpersing (feit 1) en oplichting [persoon 2] (feit 3)
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1, primair en subsidiair, en feit 3 niet bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1 (primair en subsidiair) – medeplegen van / medeplichtigheid aan afpersing
De aangever heeft verklaard dat twee jongens hem op 11 december 2016 in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam dwongen zijn geld, pinpas en telefoon af te geven. Eén van de jongens had een mes en maakte daarmee stekende bewegingen in de richting van de buik en borst van aangever. Uiteindelijk heeft aangever EUR 50 gegeven en kon hij vluchten uit de woning. De rechtbank vindt dat hiervoor onvoldoende bewijs is. De verklaring van aangever wordt voor wat betreft de afpersing niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal uit het dossier. Daarbij komt dat aangever wisselend heeft verklaard over hoe het mes eruit zou hebben gezien. Zo heeft aangever bij de politie verklaard dat het zou gaan om een vleesmes met een wit handvat, terwijl aangever op een later moment bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het ging om een broodmes met een houten handvat.
Nu niet is komen vast te staan dat één van de jongens, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , een mes had, is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van afpersing door verdachte dan wel medeplichtigheid daaraan niet kan worden bewezenverklaard.
Vrijspraak feit 3 – medeplegen van oplichting van [persoon 2] op 26 december 2016
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte op 26 december 2016 bij de oplichting van [persoon 2] in Hoornsterzwaag betrokken was.
Verdachte ontkent haar betrokkenheid bij de oplichting en heeft verklaard dat zij op voormelde datum niet in Hoornsterzwaag was. Uit historische telefoonbestanden, die zich bevinden in het dossier, blijkt echter dat er op 18 december 2016 met de telefoon van verdachte is gebeld naar aangever. Ook bevindt zich in het dossier een foto, genomen op het strand, waarop [medeverdachte 1] te zien is met een vrouw die lijkt op verdachte. Die foto is ook aan aangever getoond om te achterhalen of de vrouw naast [medeverdachte 1] , de andere vrouw was die bij aangever was op 26 december 2016. Aangever heeft over die foto verklaard dat het deze twee vrouwen zijn geweest.
Dat zijn belastende omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van verdachte bij de oplichting van [persoon 2] . De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de vrouw die naast [medeverdachte 1] op de foto op het strand staat verdachte is. Uit het dossier blijkt dat de mogelijkheid bestaat dat de vrouw op de foto een andere vriendin van [medeverdachte 1] is, die op verdachte lijkt. De omstandigheid dat er ruim een week voor de oplichting contact is geweest tussen de telefoons van verdachte en aangever is onvoldoende om, in het licht van het voorgaande, tot de conclusie te komen dat het niet anders kan dan dat verdachte de tweede vrouw moet zijn geweest op 26 december 2016.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het aan haar ten laste gelegde onder feit 3.
3.4.2
Bewezenverklaring oplichting in vereniging van [persoon 1]
3.4.2.1 Algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen.
3.4.2.2 Oplichting in vereniging
De rechtbank acht bewezen dat verdachte (hierna ook: [verdachte] ) op 11 december 2016 in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam in vereniging met anderen de heer [persoon 1] heeft opgelicht. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.
Modus operandi
[medeverdachte 1] heeft zichzelf in chatgesprekken via de website [website] als sekswerker gepresenteerd. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben vervolgens, zo verklaarde [medeverdachte 1] , via deze website afspraken gemaakt met oudere mannen. Het plan was van [medeverdachte 1] en [verdachte] samen. De intentie was nooit om seks met deze mannen te hebben. [medeverdachte 1] en [verdachte] vroegen de man ‘vooraf’ te betalen en vertrokken dan via een smoes of lieten de man wegsturen door twee andere mannen. Uit het dossier blijkt dat die twee andere mannen (in ieder geval op 11 december 2016) medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij het van het slachtoffer ontvangen geld vervolgens met z’n vieren onderling verdeelden. Het zou gaan om ongeveer EUR 60 per persoon.
11 december 2016
Uit de aangifte van [persoon 1] , de foto’s van de chats op [website] die als bijlage bij de aangifte zijn gevoegd en de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie blijkt dat met voormelde modus operandi is gehandeld op 11 december 2016. [medeverdachte 1] heeft aangever via [website] aangeboden seks te hebben tegen betaling. [medeverdachte 1] sprak af een [bijnaam 2 medeverdachte 2] te hebben tegen betaling van EUR 250. [medeverdachte 1] maakte een afspraak met aangever. Zij nodigde hem uit om op 11 december 2016 om 21.30 uur naar de [adres 2] in Amsterdam te komen. Dat is de woning van [medeverdachte 2] . [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren, zo verklaren zij alle drie, op dat moment ook aanwezig in die woning. [verdachte] wist dat [medeverdachte 1] had afgesproken met aangever om seks te hebben voor geld en had aan [medeverdachte 1] desgevraagd toegezegd haar – in haar eigen bewoordingen – ‘te helpen’. Aangever belde omstreeks 21.30 uur aan bij de woning en werd binnengelaten door [medeverdachte 1] . Zij leidde hem vervolgens naar de slaapkamer, waar [verdachte] zich bevond. [medeverdachte 1] zei tegen aangever dat hij vooraf moest betalen. Aangever gaf vervolgens EUR 250 aan [verdachte] . [medeverdachte 1] zei daarna condooms te gaan halen en verliet de slaapkamer. Ook [verdachte] verliet de slaapkamer. Vervolgens kwamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de slaapkamer in om aangever weg te sturen.
Valse hoedanigheid
[medeverdachte 1] heeft, door zich in de chatgesprekken via de website [website] als ‘bonafide’ sekswerker te presenteren, een valse hoedanigheid aangenomen. Zij heeft, zo heeft zij verklaard, nooit de intentie gehad daadwerkelijk seks tegen betaling te hebben. Hetzelfde geldt voor [verdachte] , die zich tijdens de afspraak eveneens als zodanig heeft gepresenteerd. Op het moment dat zij samen met aangever in de slaapkamer waren en [medeverdachte 1] de slaapkamerdeur gesloten had, hebben zij om vooruitbetaling gevraagd en heeft [verdachte] de betaling aangenomen. Deze specifieke gedragingen zijn er in deze context naar het oordeel van de rechtbank op gericht om bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen en daarvan misbruik te maken. Verdachten hadden daarbij het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het slachtoffer door het aannemen van deze valse hoedanigheid te bewegen tot afgifte van voormeld geldbedrag.
Medeplegen
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben bij de oplichting van [persoon 1] nauw en bewust samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Zij hebben van te voren onderling de ontvangst van het slachtoffer, het zich terugtrekken van [medeverdachte 1] en [verdachte] en het wegsturen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] afgestemd.
Deze gezamenlijke planvorming leidt de rechtbank onder meer af uit een afgeluisterd telefoongesprek dat (nadien) plaatsvond tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 11 januari 2017. In dit telefoongesprek worden [medeverdachte 3] (‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’) en [medeverdachte 2] (‘ [bijnaam 1 medeverdachte 2] ’ of ‘ [bijnaam 2 medeverdachte 2] ’) genoemd in relatie tot een geplande ‘schets’ in de woning van [medeverdachte 2] dan wel bij het potentiële slachtoffer thuis in [plaats 2] . [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat ‘schetsen’ in deze context een ander woord was voor ‘stelen’. In het telefoongesprek bespreken [medeverdachte 1] en [verdachte] vervolgens de verdeling van het geld dat de schets zou moeten opleveren met elkaar. Zij bespreken dat als de schets plaatsvindt in de woning van [bijnaam 1 medeverdachte 2] en hij en [bijnaam medeverdachte 3] aan de schets meedoen het geld ook met hen verdeeld moet worden. Het voorgaande is ook in lijn met de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie over de werkwijze met [verdachte] en twee mannen, zoals hiervoor weergegeven onder ‘Modus operandi’.
Dat verdachten ook op 11 december 2016 al van tevoren deze werkwijze met elkaar hebben afgesproken leidt de rechtbank af uit de verklaring van [persoon 1] bij de rechter-commissaris, waaruit onder meer blijkt dat er ongeveer 5 seconden tijd zat tussen het vertrek van [medeverdachte 1] en [verdachte] uit de slaapkamer en de binnenkomst van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om aangever weg te sturen. Gelet op dat korte tijdsverloop kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat van te voren al is besproken dat aangever zou langskomen en wat de rol van laatstgenoemde verdachten daarbij zou zijn.
De rechtbank heeft daarbij tot slot ook acht geslagen op het afgeluisterde telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] op 22 januari 2017, waarin zij bespreken dat hij bij de politie moet doen alsof hij van niets weet met betrekking tot de schets op 11 december 2016.
De rechtbank is van oordeel dat alle verdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting. Dat wordt onderstreept door de verklaring van [medeverdachte 1] over de gelijke verdeling van de opbrengst.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachten in nauwe en bewuste samenwerking door het aannemen van een valse hoedanigheid bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven hebben geroepen waardoor aangever is bewogen tot afgifte van EUR 250. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 2, oplichting in vereniging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 11 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [persoon 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 250 euro, door een afspraak te maken met die [persoon 1] voor een seksdate en vervolgens die [persoon 1] naar een woning gelegen aan de [adres 2] te laten komen en aan die [persoon 1] het geldbedrag te vragen en vervolgens voornoemd geldbedrag van die [persoon 1] aan te pakken en vervolgens met dat geldbedrag weg te gaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte te berechten volgens het adolescentenstrafrecht. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, met aftrek van voorarrest, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
5.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte conform het reclasseringsrapport van 8 april 2019 te berechten volgens het adolescentenstrafrecht en de bij het jeugdstrafrecht behorende straftoemeting. De strafeis van de officier van justitie is te hoog. De raadsman verzoekt de rechtbank om aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 21 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport van 8 april 2019 geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. De reclassering geeft aan dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en dat zij beïnvloedbaar is. Ook is sprake van pedagogische beïnvloeding vanuit de ambulante begeleiding door Cordaan. De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting in vereniging. Door het aannemen van een valse hoedanigheid heeft zij bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen waardoor deze is bewogen tot afgifte van EUR 250. Samen met [medeverdachte 1] heeft zij het plan bedacht om het slachtoffer naar de woning aan de [adres 2] te lokken door hem zogenaamd seks tegen betaling aan te bieden. Vervolgens zijn [medeverdachte 1] en verdachte met een smoes de slaapkamer uitgelopen en hebben medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangever weggestuurd. Verdachten hebben daarmee misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin aangever, die zich alleen in een onbekende woning met onbekende mannen zag geconfronteerd, zich bevond. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Zoals hiervoor is overwogen geeft de rechtbank toepassing aan het adolescentenstrafrecht. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn voor vervolging met ruim een jaar tijd is overschreden. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 50 uur.

6.Beslag

Onder verdachte is inbeslaggenomen:
  • 1 Simkaart van zaktelefoon Lycamobile (5329412);
  • 1 Simkaart van zaktelefoon HI (5329411).
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de beslagen goederen aan verdachte moet worden teruggegeven.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77c, 77m, 77n, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair en onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 50 (vijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 25 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 Simkaart van zaktelefoon Lycamobile (5329412);
  • 1 Simkaart van zaktelefoon HI (5329411).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2020.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]