3.4.1Vrijspraak (medeplegen van) afpersing
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1 niet bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De aangever heeft verklaard dat twee jongens hem op 11 december 2016 in de woning aan de [adres 2] dwongen zijn geld, pinpas en telefoon af te geven. Eén van de jongens had een mes en maakte daarmee stekende bewegingen in de richting van de buik en borst van aangever. Uiteindelijk heeft aangever EUR 50 gegeven en kon hij vluchten uit de woning. De rechtbank vindt dat hiervoor onvoldoende bewijs is. De verklaring van aangever wordt voor wat betreft de afpersing niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal uit het dossier. Daarbij komt dat aangever wisselend heeft verklaard over hoe het mes eruit zou hebben gezien. Zo heeft aangever bij de politie verklaard dat het zou gaan om een vleesmes met een wit handvat, terwijl aangever op een later moment bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het ging om een broodmes met een houten handvat.
Nu niet is komen vast te staan dat verdachte of medeverdachte [medeverdachte 3] een mes had, is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van afpersing door verdachte niet kan worden bewezenverklaard.
3.4.2Bewezenverklaring oplichting in vereniging van [persoon]
3.4.2.1 Algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen.
3.4.2.2 Oplichting in vereniging
De rechtbank acht bewezen dat verdachte (hierna ook: [verdachte] ) op 11 december 2016 in de woning aan de [adres 2] in vereniging met anderen [persoon] heeft opgelicht. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.
Modus operandi
[medeverdachte 1] heeft zichzelf in chatgesprekken via de website [naam site] als sekswerker gepresenteerd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens, zo verklaarde [medeverdachte 1] , via deze website afspraken gemaakt met oudere mannen. Het plan was van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen. De intentie was nooit om seks met de oudere mannen te hebben. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vroegen de man ‘vooraf’ te betalen en vertrokken dan via een smoes of lieten de man wegsturen door twee andere mannen. Uit het dossier blijkt dat die twee mannen (in ieder geval op 11 december 2016) [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij het van het slachtoffer ontvangen geld vervolgens met z’n vieren onderling verdeelden. Het zou gaan om ongeveer EUR 60 per persoon.
11 december 2016
Uit de aangifte van [persoon] , de foto’s van de chats op [naam site] die als bijlage bij de aangifte zijn gevoegd en de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie blijkt dat met voormelde modus operandi is gehandeld op 11 december 2016. [medeverdachte 1] heeft aangever via [naam site] aangeboden seks te hebben tegen betaling. [medeverdachte 1] sprak af een [naam 4] te hebben tegen betaling van EUR 250. [medeverdachte 1] maakte een afspraak met aangever. Zij nodigde hem uit om op 11 december 2016 om 21.30 uur naar de [adres 2] te komen. Dat is de woning van [verdachte] . [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] waren, zo verklaren zij alle drie, op dat moment ook aanwezig in die woning. [medeverdachte 2] wist dat [medeverdachte 1] had afgesproken met aangever om seks te hebben voor geld en had op de vraag van [medeverdachte 1] om met haar mee te doen, geantwoord dat zij dit goed vond. Aangever belde omstreeks 21.30 uur aan bij de woning en werd binnengelaten door [medeverdachte 1] . Zij leidde hem vervolgens naar de slaapkamer, waar [medeverdachte 2] zich bevond. [medeverdachte 1] zei tegen aangever dat hij vooraf moest betalen. Aangever gaf vervolgens EUR 250 aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] zei daarna condooms te gaan halen en verliet de slaapkamer. Ook [medeverdachte 2] verliet de slaapkamer. Vervolgens kwamen [verdachte] en [medeverdachte 3] de slaapkamer in om aangever weg te sturen.
Valse hoedanigheid
[medeverdachte 1] heeft, door zich in de chatgesprekken via de website [naam site] als ‘bonafide’ sekswerker te presenteren, een valse hoedanigheid aangenomen. Zij heeft, zo heeft zij verklaard, nooit de intentie gehad daadwerkelijk seks tegen betaling te hebben. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 2] , die zich tijdens de afspraak eveneens als zodanig heeft gepresenteerd. Op het moment dat zij samen met aangever in de slaapkamer waren en [medeverdachte 1] de slaapkamerdeur gesloten had, hebben zij om vooruitbetaling gevraagd en heeft [medeverdachte 2] het geld aangenomen. Deze specifieke gedragingen zijn er in deze context naar het oordeel van de rechtbank op gericht om bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen en daarvan misbruik te maken. Verdachten hadden daarbij het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het slachtoffer door het aannemen van deze valse hoedanigheid te bewegen tot afgifte van voormeld geldbedrag.
Medeplegen
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben bij de oplichting van [persoon] nauw en bewust samengewerkt met medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] . Zij hebben van te voren onderling de ontvangst van het slachtoffer, het zich terugtrekken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en het wegsturen door [verdachte] en [medeverdachte 3] afgestemd.
Deze gezamenlijke planvorming leidt de rechtbank onder meer af uit een afgeluisterd telefoongesprek dat (nadien) plaatsvond tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 11 januari 2017. In dit telefoongesprek worden [medeverdachte 3] (‘ [naam 2] ’) en [verdachte] (‘ [naam 3] ’ of ‘ [naam 4] ’) genoemd in relatie tot een geplande ‘schets’ in de woning van [verdachte] dan wel bij het potentiële slachtoffer thuis in [plaats] . [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat ‘schetsen’ in deze context een ander woord was voor ‘stelen’. In het telefoongesprek bespreken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vervolgens de verdeling van het geld dat de schets zou moeten opleveren met elkaar. Zij bespreken dat als de schets plaatsvindt in de woning van [naam 3] en hij en [naam 2] aan de schets meedoen het geld ook met hen verdeeld moet worden. Het voorgaande is ook in lijn met de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie over de werkwijze met [medeverdachte 2] en twee mannen, zoals hiervoor weergegeven onder ‘Modus operandi’.
Dat verdachten ook op 11 december 2016 al van tevoren deze werkwijze met elkaar hebben afgesproken leidt de rechtbank af uit de verklaring van [persoon] bij de rechter-commissaris, waaruit onder meer blijkt dat er ongeveer 5 seconden tijd zat tussen het vertrek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de slaapkamer en de binnenkomst van [verdachte] en [medeverdachte 3] om aangever weg te sturen. Gelet op dat korte tijdsverloop kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat van te voren al is besproken dat aangever zou langskomen en wat de rol van laatstgenoemde verdachten daarbij zou zijn.
De rechtbank heeft daarbij tot slot ook acht geslagen op het afgeluisterde telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] op 22 januari 2017, waarin zij bespreken dat hij bij de politie moet doen alsof hij van niets weet met betrekking tot de schets op 11 december 2016.
De rechtbank is van oordeel dat alle verdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting. Dat wordt onderstreept door de verklaring van [medeverdachte 1] over de gelijke verdeling van de opbrengst.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachten in nauwe en bewuste samenwerking door het aannemen van een valse hoedanigheid bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven hebben geroepen waardoor aangever is bewogen tot afgifte van EUR 250. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 2, oplichting in vereniging.