In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, werd verdachte beschuldigd van poging tot doodslag op zijn zus, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De feiten vonden plaats op 26 maart 2019, toen verdachte zijn zus op de grond duwde en haar vervolgens tegen het hoofd schopte. De rechtbank oordeelde dat er geen opzet op de dood van het slachtoffer was, en dat er geen aanmerkelijke kans op overlijden bestond. Wel werd bewezen dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer, waarbij werd vastgesteld dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is en dat de handelingen van verdachte gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank nam ook de psychische toestand van de verdachte in overweging. Deskundigen van het Pieter Baan Centrum concludeerden dat verdachte lijdt aan schizofrenie en dat hij ten tijde van de feiten niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De officier van justitie verzocht om ontslag van rechtsvervolging op basis van ontoerekeningsvatbaarheid, wat de rechtbank overnam. Verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de rechtbank legde wel de TBS-maatregel op met bevel tot verpleging van overheidswege, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen dit vereiste, en dat verdachte niet onbehandeld terug kon keren in de maatschappij.