ECLI:NL:RBAMS:2020:1597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
13/127814-19, 13/224728-19, 13/185715-19, 13/245031-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere diefstallen en belediging van een ambtenaar in functie

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1978 en momenteel gedetineerd. De rechtbank heeft de zaken, die onder vier verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is beschuldigd van meerdere diefstallen, waaronder diefstal met braak uit auto’s en diefstal van mobiele telefoons, evenals belediging van een ambtenaar in functie. Tijdens de zitting op 23 januari 2020 waren zowel de verdachte als zijn raadsvrouw, mr. M.C. van Megen, aanwezig. De officier van justitie, mr. A. van de Venn, heeft de vordering tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten ondersteund. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de verklaringen van de verdachte niet in overeenstemming waren met het bewijs. De rechtbank heeft de aangiftes van de benadeelde partijen en de bevindingen van de politie als voldoende bewijs beschouwd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die materiële schade hebben geleden door de diefstallen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/127814-19 (zaak A), 13/224728-19 (zaak B), 13/185715-19 (zaak C) en 13/245031-19 (zaak D)
Datum uitspraak: 6 februari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
verblijvende op het adres: [adres verdachte] ,
nu gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 23 januari 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was de raadsvrouw van verdachte aanwezig, mr. M.C. van Megen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Feit 1: diefstal met braak uit de auto’s van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] op 18 april 2019 in Amsterdam;
Feit 2: poging diefstal met braak uit de auto’s van [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] op 18 april 2019 in Amsterdam.
Zaak B:
Diefstal van een telefoon van [benadeelde partij 6] op 27 april 2019 in Amsterdam.
Zaak C:
Feit 1: belediging van een ambtenaar in functie op 2 augustus 2019 in Amsterdam;
Feit 2: diefstal van een telefoon van [benadeelde partij 7] op 1 augustus 2019 in Amsterdam.
Zaak D:
Feit 1: diefstal van een portemonnee van [benadeelde partij 8] op 3 september 2019 in Amsterdam;
Feit 2: diefstal van een telefoon van [benadeelde partij 9] op 10 oktober 2019 in Amsterdam;
subsidiair: heling van die telefoon.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle (primair) ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat alle (primair) ten laste gelegde feiten zijn bewezen. De rechtbank gaat daarbij voorbij aan de ontkennende verklaringen van verdachte, omdat die verklaringen door het bewijs worden tegengesproken.
Zaak A, feit 1 en 2:
De rechtbank is van oordeel dat de aangiftes van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en de aangifte namens [benadeelde partij 4] in voldoende mate steun vinden in de door verbalisanten opgemaakte processen-verbaal van bevindingen. Toen de politie verdachte ’s nachts aantrof, zat hij gehurkt achter een auto. Op die plek lag ook de autoradio van [benadeelde partij 1] . In de auto van [benadeelde partij 1] werd de Specsavers-brillenkoker met daarin een zonnebril van [benadeelde partij 2] aangetroffen. Gelet voorts op de aangetroffen moetsporen op de beide auto’s, concludeert de rechtbank dat die brillenkoker met zonnebril door verdachte uit de auto van mevrouw [benadeelde partij 2] is gehaald en in de auto van de heer [benadeelde partij 1] is achtergelaten. De rechtbank hecht ten aanzien van de pogingen tot diefstal uit de auto’s van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] ook waarde aan het door verbalisanten uitgevoerde vergelijkend onderzoek tussen de bij verdachte aangetroffen schroevendraaier en de geconstateerde braakschade aan de in de tenlastelegging genoemde auto’s. De verbalisanten concluderen dat de schroevendraaier qua vorm en afmeting past op de bij de auto’s aangetroffen moetsporen. Bovendien stonden de auto’s allemaal in de nabije omgeving van waar verdachte is aangetroffen.
Zaak A, feit 2:
Vrijspraak van poging tot diefstal uit de auto van [benadeelde partij 5]
De heer of mevrouw [benadeelde partij 5] , op wiens naam het voertuig met kenteken [nummer 1] staat geregistreerd, heeft geen aangifte gedaan van (poging) diefstal uit zijn of haar auto.
Nu geen aangifte is gedaan, is onduidelijk gebleven vanaf wanneer de auto met kenteken [nummer 1] daar heeft gestaan en wanneer de schade is ontstaan. Om die reden komt de rechtbank in dit geval niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde en spreekt de rechtbank verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrij.
Zaak B:
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van de Amerikaan [benadeelde partij 6] in voldoende mate wordt ondersteund door het beeldmateriaal wat zich in het dossier bevindt. Daarnaast slaat de rechtbank acht op de aanhouding van verdachte door een medewerker van het café [naam café] [benadeelde partij 6] is in dit café bestolen en de café-medewerker heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte eerder op de avond bij een groep Amerikanen stond en de telefoon van één van hen wegnam. Toen verdachte later op de avond weer terugkeerde naar het café, herkende hij hem en heeft hij verdachte aangehouden.
Zaak C, feit 1:
Gelet op de aangifte en het proces-verbaal van aanhouding dat zich in het dossier bevindt, acht de rechtbank het ten laste gelegde feit, de belediging van een ambtenaar in functie, bewezen.
Zaak C, feit 2:
Op basis van de aangifte van de heer [benadeelde partij 7] , de camerabeelden en de herkenningen in het dossier door verbalisanten die verdachte kennen van een eerdere aanhouding en ambtshalve uit eerdere zaken, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal van een telefoon.
Zaak D, feit 1:
Gelet op de aangifte van de heer [benadeelde partij 8] , de beschrijving van de camerabeelden en de herkenning in het dossier voor de aanhouding van een verbalisant die verdachte recent had gecontroleerd en de herkenning op de bewegende camerabeelden door de verbalisant die verdachte had verhoord in deze zaak, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal van een portemonnee (met inhoud).
Zaak D, feit 2:
Op grond van de aangifte van mevrouw [benadeelde partij 9] en de processen-verbaal van bevindingen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de diefstal. Nadat verdachte de kamer van mevrouw [benadeelde partij 9] uitliep, viel de muziek weg. Toen wist zij dat haar telefoon weg was. De volgende dag herkende mevrouw [benadeelde partij 9] verdachte, die op straat liep, en vertelde zij aan de politie dat verdachte de dag ervoor haar telefoon had gestolen. De politie belde haar telefoonnummer en de telefoon die bij verdachte was aangetroffen ging vervolgens over. Op basis hiervan vindt de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de telefoon op een elektriciteitskast/meterkast heeft aangetroffen ongeloofwaardig. Dat geldt te meer omdat verdachte heeft verklaard dat de gevonden telefoon aan stond en muziek afspeelde via een internetverbinding. Daarbij komt dat verdachte niet precies kon aangeven wanneer hij die telefoon dan had gevonden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1: op 18 april 2019 te Amsterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit personenauto's, met kentekens [nummer 2] en [nummer 3] , heeft weggenomen, een
autoradio en een zonnebril, toebehorende aan [benadeelde partij 1] (autoradio) en [benadeelde partij 2] (zonnebril), waarbij verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van de misdrijven heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 2: op 18 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit voertuigen, personenauto's met kenteken [nummer 4] en [nummer 5] weg te nemen goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde aan [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , en zich daarbij de toegang tot de plaatsen van de misdrijven te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, naar voornoemde personenauto's is toegegaan waarna hij, verdachte de ruiten van die personenauto's heeft opengebroken met een schroevendraaier en die personenauto’s heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak B:
Op 27 april 2019 te Amsterdam, een iPhone, die toebehoorde aan [benadeelde partij 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak C:
Feit 1: op 2 augustus 2019 te Amsterdam, opzettelijk, een ambtenaar, [benadeelde 10] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "je moet opschieten kankerlijer" en "ga je moeder neuken kankerlijer";
Feit 2: op 1 augustus 2019 te Amsterdam, een mobiele telefoon (merk Huawei, model mate 20 pro, kleur zwart), die toebehoorde aan [benadeelde partij 7] , heeft weggenomen, met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak D:
Feit 1: op 3 september 2019 te Amsterdam, een portemonnee met inhoud, die toebehoorde aan [benadeelde partij 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2 primair: op 10 oktober 2019 te Amsterdam, een telefoon, die toebehoorde aan [benadeelde partij 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd, te weten: een meldplicht bij de dag- en nachtopvang ‘ [naam nachtopvang] ’ van het [naam instelling] , medewerking verlenen aan het verrichten van een dagbesteding en het vinden van een woning. De reclassering heeft aangegeven dat ze willen bekijken of ze verdachte kunnen motiveren voor het vinden van een woning buiten de stad, bijvoorbeeld via [naam instelling 2] .
Aanvankelijk heeft de officier van justitie een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar passend geacht, maar nu onduidelijkheid is gerezen of aan de criteria is voldaan, acht zij voornoemde eis recht doen aan de feiten.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, het passend is om aan verdachte een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Mocht de rechtbank beslissen om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, dan stelt de raadsvrouw voor daaraan de voorwaarde te verbinden dat verdachte zich dient te melden bij [naam nachtopvang] .
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van twee jaar. Bij het bepalen van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee auto-inbraken en twee pogingen tot auto-inbraak, vier diefstallen en een belediging van een ambtenaar in functie. Dit zijn ergerlijke feiten, die overlast en hinder veroorzaken voor de gedupeerden. Verdachte heeft door zijn handelen getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Bovendien blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij in de afgelopen vijf jaar, zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk, meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Als verdachte zo doorgaat, komt de ISD-maatregel (wederom) in beeld. In het bijzonder gelet op het strafrechtelijke verleden van verdachte kan de rechtbank niet anders dan aan hem een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank heeft ervoor gekozen om van de eis van de officier van justitie af te wijken en verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat de reeks aan feiten deze straf rechtvaardigen en omdat de rechtbank de hulpverlening, het [naam instelling] , in de gelegenheid wil stellen om zich op de komst van verdachte voor te bereiden. Op de zitting is ter sprake gekomen dat het van belang is dat verdachte structuur in zijn leven heeft. Om die reden legt de rechtbank aan verdachte op de bijzondere voorwaarden zoals geëist door de officier van justitie, te weten een meldplicht bij [naam nachtopvang] , medewerking verlenen aan het vinden en verrichten van een dagbesteding en het vinden van een woning.

7.Over de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
Zaak A:
[benadeelde partij 3] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert EUR 362,39 als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit het vervangen van de autoruit. Daarnaast verzoekt te benadeelde partij de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert EUR 300,- als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit het te betalen eigen risico voor het vervangen van de autoruit.
[benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert EUR 80,- als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit het vervangen van de autoruit.
Zaak B:
[benadeelde partij 6] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert USD 1.038,- als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit de kosten van een nieuwe iPhone, USD 999,-, en een hoesje, USD 39,-.
Zaak D:
[benadeelde partij 8] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] vordert EUR 1.065,- als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit het vervangen van de pasjes die in de portemonnee zaten, EUR 165,-, en een contant geldbedrag van EUR 900,-. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
Zaak A:
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor de materiële schade ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] . De officier van justitie verzoekt de rechtbank daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Zaak B:
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding voor de materiële schade ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] . Het hoesje is al aan verdachte teruggegeven en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De officier van justitie verzoekt de rechtbank daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Zaak D:
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding voor de materiële schade ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] . De officier van justitie verzoekt de rechtbank de schade bestaande uit de kosten voor het vervangen van de pasjes toe te wijzen (EUR 165,-) en de benadeelde partij in het gevorderde contante geldbedrag (EUR 900,-) niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Standpunt van de verdediging
Zaak A:
Over de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] merkt de verdediging op dat schade door braak in principe wordt vergoed door de verzekering en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Zaak B:
Over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] merkt de verdediging op dat het hoesje niet voor vergoeding door verdachte in aanmerking komt, nu deze al is teruggegeven aan de benadeelde partij door de politie. Voor wat betreft de iPhone heeft de benadeelde partij de nieuwwaarde opgegeven, dit onderdeel van de vordering dient te worden gematigd.
Zaak D:
Over de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] merkt de verdediging op dat [benadeelde partij 8] in zijn aangifte niet noemt dat er EUR 900,- aan contant geld in zijn portemonnee zat. Dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen.
7.4
Oordeel van de rechtbank
Zaak A:
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu niet is gebleken dat zij aanspraak hebben gemaakt op een verzekering ter vergoeding van de schade, bestaat geen reden om de benadeelde partijen niet in hun vordering te ontvangen. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet ongegrond on onrechtmatig voor. De rechtbank zal de vorderingen van de voornoemde benadeelde partijen dan ook toewijzen.
Verdachte is tot vergoeding van de schade van [benadeelde partij 3] gehouden en de rechtbank stelt deze vast op een bedrag van EUR 362,39. Daarnaast is verdachte tot vergoeding van de schade van [benadeelde partij 2] gehouden en de rechtbank stelt deze vast op een bedrag van EUR 300,-. Ook is verdachte tot vergoeding van de schade van [benadeelde partij 1] gehouden en de rechtbank stelt deze vast op een bedrag van EUR 80,-.
De voornoemde bedragen zullen worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2019 (de dag waarop de verschillende strafbare feit zijn gepleegd) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in rubriek 4 van dit vonnis bewezen geachte feit is toegebracht.
Zaak B:
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] door het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De rechtbank is echter met de officier van justitie en de verdediging eens dat nu het hoesje reeds aan de benadeelde partij is teruggegeven, deze niet meer voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige acht de rechtbank de vordering toewijsbaar, nu deze haar niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Gelet op de bijgevoegde aankoopbon had [benadeelde partij 6] de telefoon kort voor het feit aangeschaft. De rechtbank vindt daarom matiging wegens afschrijving niet passend.
De voornoemde bedragen zullen worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2019 (de dag waarop het strafbare feit is gepleegd) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in rubriek 4 van dit vonnis bewezen geachte feit is toegebracht.
Zaak D:
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 8] door het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid van een contant geldbedrag van EUR 900,- in de portemonnee van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. Het valt daarnaast ook op dat het bedrag tijdens de aangifte niet is genoemd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in dit deel van zijn vordering. Voor het overige acht de rechtbank de vordering toewijsbaar.
De voornoemde bedragen zullen worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2019 (de dag waarop het strafbare feit is gepleegd) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in rubriek 4 van dit vonnis bewezen geachte feit is toegebracht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 266, 267, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Zaak A, feit 2:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Zaak B:
diefstal.
Zaak C, feit 1:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Zaak C, feit 2:
diefstal.
Zaak D, feit 1:
diefstal.
Zaak D, feit 2 primair:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
42 dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich na zijn veroordeling
  • zal meewerken aan het vinden en uitvoeren van een dagbesteding; en
  • zal meewerken aan het vinden van een woning (begeleid), waar mogelijk buiten de Randstad (zoals [naam instelling 2] ).
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 3]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 362,39 (driehonderdtweeënzestig euro en negenendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 362,39 (driehonderdtweeënzestig euro en negenendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 300,- (driehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 80,- (tachtig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 80,- (tachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 6]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] toe tot een bedrag van USD 999,- (negenhonderdnegenennegentig dollars), omgerekend naar euro’s tegen de koers op de dag dat het strafbare feit werd gepleegd (27 april 2019) € 894,90 (achthonderdvierennegentig euro en negentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 6] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 6] aan de Staat USD 999,- (negenhonderdnegenennegentig dollars), omgerekend naar euro’s tegen de koers op de dag dat het strafbare feit werd gepleegd (27 april 2019) € 894,90 (achthonderdvierennegentig euro en negentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 8]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] toe tot een bedrag van € 165,- (honderdvijfenzestig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 8] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 8] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 8] aan de Staat € 165,- (honderdvijfenzestig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2020.