ECLI:NL:RBAMS:2020:1577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
13-703254-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en witwassen in Amsterdam

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en witwassen van een bedrag van € 19.995,-. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en de verdachte was aanwezig tijdens de zitting. De officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, vorderde bewezenverklaring van beide feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 20 februari 2020 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne op 6 december 2016 en het witwassen van € 19.995,- in de periode van 31 mei 2016 tot en met 6 december 2016. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de ten laste gelegde datum wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. De tapgesprekken die door het Openbaar Ministerie werden ingediend, waren niet relevant voor de datum van 6 december 2016. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk de cocaïne in haar woning had.

Wat betreft het witwassen oordeelde de rechtbank dat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven voor het aangetroffen geldbedrag van € 14.800,-, dat zij van een familievriend had gekregen. De rechtbank concludeerde dat het Openbaar Ministerie onvoldoende onderzoek had gedaan naar de herkomst van het geld, waardoor niet kon worden vastgesteld dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten en gelastte de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-703254-16 (Promis)
Datum uitspraak: 5 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2020. Verdachte was bij de behandeling van haar strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.L.A. ter Veer en van wat de verdachte en haar raadsman mr. T. den Haan naar voren hebben gebracht.
De verdachte is tijdens het onderzoek ter terechtzitting bijgestaan door, L. Lumsden-Akkermans, tolk in de Engelse taal.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne op 6 december
2016 op het adres [adres] te Amsterdam;
2. witwassen van € 19.995 euro in de periode van 31 mei 2016 tot en met
6 december 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden verklaard.
In de slaapkamer van verdachte is bij een doorzoeking van de woning aan de [adres] in Amsterdam (hierna: de woning) een hoeveelheid cocaïne en een totaalbedrag van € 19.995,- aangetroffen. Verdachte was op dat moment de enige aanwezige volwassene in de woning.
De betrokkenheid van verdachte bij de verdovende middelen blijkt uit verschillende tapgesprekken. Hieruit blijkt dat er meerdere malen op het adres van verdachte verdovende middelen zijn bezorgd. In deze tapgesprekken is gesproken met een man die gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op # [nummer 1] , maar ook met een vrouw die gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op # [nummer 2] . Deze vrouw heeft de verdovende middelen in ontvangst genomen en gecontroleerd. Verdachte was de hoofdbewoonster van de woning. Gelet op het voorgaande vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van verdovende middelen.
De officier van justitie vindt dat sprake is van witwassen van de aangetroffen € 19.995,-. De grote coupures die zijn aangetroffen en het ontbreken van een legaal inkomen van verdachte zijn witwasindicatoren. Verdachte heeft pas na een paar maanden een verklaring gegeven voor het aangetroffen geld. Zo zou € 14.800,- toebehoren aan ene heer [naam] en het resterende bedrag zou deels toebehoren aan de inmiddels ex-partner van verdachte en deels zou er sprake zijn van giften van familie en vrienden. De officier van justitie acht deze verklaring echter onvoldoende om van een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te kunnen spreken. Er zijn geen bewijsstukken overgelegd om de verklaring van verdachte te kunnen verifiëren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Uit het dossier blijkt niet hoe verdachte wetenschap moet hebben gehad van de verdovende middelen in de woning. De tapgesprekken zijn niet van 6 december 2016, maar van twee maanden daarvoor en derhalve niet relevant voor de ten laste gelegde datum. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte op 6 december 2016 de verdovende middelen in ontvangst heeft genomen en dus ook niet dat zij de wetenschap had dat de verdovende middelen in de woning aanwezig waren. Bovendien was zij niet de enige persoon die in de woning woonde. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken. De raadsman heeft subsidiair partiële vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt op welke plaats en op welke wijze de verdovende middelen in de woning zijn aangetroffen. Ook ontbreekt het itemnummer van de inbeslaggenomen 132 gram cocaïne in het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1300-2016103618-97, waarin gerelateerd staat welke goederen met bijbehorend itemnummer in beslag zijn genomen. Deze hoeveelheid is wel onderzocht, maar de vindplaats van de cocaïne in de woning van verdachte is niet herleidbaar. Van het aanwezig hebben van deze hoeveelheid cocaïne dient verdachte dan ook vrijgesproken te worden.
Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde witwassen heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft een verifieerbare verklaring gegeven voor het geld dat is aangetroffen in de slaapkamer. Dit is niet door het Openbaar Ministerie onderzocht, terwijl het dat wel had moeten doen. Daarom kan niet worden gezegd dat er geen sprake is van een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring met betrekking tot de herkomst van het geld en kan er niet worden vastgesteld dat het geld afkomstig is van enig misdrijf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Oordeel over feit 1: opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte wist dat er verdovende middelen in haar woning aanwezig waren. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In het dossier bevinden zich meerdere tapgesprekken waarin gesproken wordt over het leveren van verdovende middelen op de [adres] in Amsterdam. Deze tapgesprekken zijn van 16 september 2016, 17 september 2016 en 21 november 2016. Alleen in het laatste tapgesprek is er telefonisch contact met een vrouw. De politie heeft verdachte aan dit gesprek gekoppeld. Vervolgens is op 6 december 2016 de woning betreden en zijn in de slaapkamer waar verdachte zich op dat moment bevond maar nadat zij de slaapkamer had verlaten, verdovende middelen aangetroffen. Het zou onder meer gaan om een hoeveelheid van 394 gram cocaïne en een hoeveelheid van 132 gram cocaïne.
Verdachte ontkent dat zij wist dat er verdovende middelen in huis aanwezig waren.
132 gram cocaïne
Uit het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1300-2016103618-97 blijkt welke items in beslag zijn genomen in de woning. Het itemnummer dat volgens de voorlopige en de definitieve uitslag van het onderzoek naar de verdovende middelen gekoppeld is aan de 132 gram cocaïne, te weten het itemnummer 5299455, staat echter niet vermeld in dat proces-verbaal. In het relaas en het proces-verbaal van verdenking staat beschreven dat het itemnummer 5299455 gevonden is ‘in de woning’, maar dit zijn geen zelfstandige bronnen. Ook uit het definitieve onderzoeksrapport naar de cocaïne blijkt niet waar deze hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Gelet op de discrepantie in de dossierstukken ten aanzien van dit itemnummer, kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat deze hoeveelheid cocaïne in de woning is aangetroffen. De enkele mededeling van de officier van justitie dat het in de woning van de verdachte is aangetroffen is hiervoor onvoldoende.
394 gram cocaïne
Het itemnummer dat toebehoort aan de 394 gram cocaïne wordt wel genoemd in voornoemd proces-verbaal van bevindingen. Eveneens blijkt uit de definitieve testuitslag dat het hier cocaïne betreft. Hiervan staat vast dat het in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen.
De rechtbank stelt echter vast dat er zich geen kennisgevingen van inbeslagname in het haar ter beschikking staande dossier bevinden. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe en waar de verdovende middelen in de slaapkamer zijn aangetroffen. Verdachte ontkent elke wetenschap van deze verdovende middelen. Op basis van het voorliggende dossier kan de rechtbank het tegendeel niet bewijzen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte destijds niet alleen, maar samen met haar toenmalige partner in de woning woonde en uit het dossier bijvoorbeeld niet valt af te leiden of de verdovende middelen onmiddellijk in het zicht lagen of juist in meer of mindere mate verhuld waren. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dan niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake was van het opzettelijk voorhanden hebben van de verdovende middelen. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
4.3.2.
Oordeel over feit 2: witwassen
In de slaapkamer van verdachte is op 6 december 2016 een totaalbedrag van
€ 19.995,- aangetroffen. In een colbert in de kast werd een bedrag van € 14.800,- gevonden, in een portemonnee een bedrag van € 1.655,-, in een envelop in een glittertasje een bedrag van € 2.040,- en in een nachtkastje een zakje met € 1.500,-. Van dit laatste bedrag is gebleken dat het vals geld was. Opvallend is dat een deel van het aangetroffen geld bestond uit biljetten van € 500,- en € 200,-.
De hoogte en de samentelling van deze contante geldbedragen en het aantreffen hiervan in een woning waar ook een handelshoeveelheid harddrugs, verpakkingsmateriaal, een weegschaal en een rekenmachine werden aangetroffen, in combinatie met het gegeven dat verdachte op dat moment geen aantoonbaar legaal inkomen had dat het bezit van een dergelijk groot geldbedrag kon verklaren, rechtvaardigen het vermoeden van witwassen.
Verdachte heeft in 2017 in het kader van een klaagschrift over inbeslagname van goederen bij de rechtbank over de herkomst van het geld verklaard. Zo heeft zij gesteld het bedrag van € 14.800,- van een familievriend, de heer [naam] , te hebben gekregen met de bedoeling om daarvan een vrachtwagen te kopen en die vervolgens naar Sierra Leone te verschepen. In het dossier bevindt zich een verklaring van de heer [naam] , waarin staat dat hij het bedrag met deze bedoeling aan verdachte heeft gegeven. Ook staan in de brief contactgegevens van hem vermeld, onder meer een telefoonnummer. Ten aanzien van de overige aangetroffen geldbedragen heeft verdachte verklaard dat een deel toebehoort aan haar inmiddels ex-partner, een deel was bestemd voor de huishoudelijke kosten en een deel een gift was van familie en vrienden voor de geboorte van haar dochter. Ter terechtzitting is verdachte bij die verklaring gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van het bedrag van € 14.800,-, gezien de verklaring van [naam] , een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is en dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten.
Echter, nu een nader onderzoek naar de verklaring van verdachte en daarmee de herkomst van het geld door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn, dan dat het ten laste gelegde geldbedrag – middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van de overige geldbedragen van € 1.655,- en € 2.040,-, is de rechtbank van oordeel dat dit niet dermate grote bedragen betreft dat hiervan moet worden aangenomen dat dit van enig misdrijf afkomstig is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde geldbedrag heeft witgewassen, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.

5.Beslag

De voorwerpen van de beslaglijst, te weten geldbedragen van € 1.655,-, € 14.800,- en € 2.040,- , zien op het onder 2 ten laste gelegde witwassen. Nu de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, dienen de geldbedragen onder 1 en 3, te weten € 1.655,- en € 2.040,- aan de verdachte te worden teruggegeven. De in beslag genomen € 14.800,-, zal bewaard worden ten behoeve van de rechthebbende.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. een geldbedrag van € 1.655,- (item 5299235)
3. een geldbedrag van € 2.040,- (item 5299251)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
2. een geldbedrag van € 14.800,- (item 5299237)
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J. van Heel en A.M.M. van Leuven, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2020.