4.3.Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is onder meer het volgende van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en aangeefster hebben in 2017 een relatie met elkaar gekregen. Deze relatie is door aangeefster eerst op 13 december en vervolgens rond 22 december 2017 definitief verbroken. Uit de WhatsApp-berichten in het dossier valt op te maken dat er in de periode van 13 tot en met 22 december 2017 vele, snel opeenvolgende WhatsAppberichten van verdachte aan aangeefster zijn gezonden en dat met regelmaat een inhoudelijke reactie daarop volgde van aangeefster. Ook valt uit de berichten op te maken dat de relatie zich weer leek te herstellen.
Op 22 december 2017 heeft aangeefster in een gesprek met verdachte de relatie opnieuw verbroken en berichten naar hem verzonden met de boodschap
“Is al vaker klaar geweest weet niet waarom we toch door zijn gegaan, maar dit is mijn besluit. Het is uit.”Ze bedankt verdachte voor de tijd samen en wenst hem fijne kerstdagen. Verdachte blijft de volgende dagen, zoals eerder ook, gewoon nog vele berichten sturen. De strekking van de berichten is, kort samengevat, dat verdachte pijn heeft door de breuk, haar niet kwijt wil en verder wil met hun relatie. Aangeefster reageert daar zelden op en nooit inhoudelijk.
Op 27 december 2017 heeft aangeefster een WhatsAppbericht gestuurd dat verdachte moet stoppen met haar te appen en te mailen. ‘
Het is over en het komt niet meer goed. Ik hoef je niet meer te zien.’
Tijdens de relatie is er een jong poesje, ‘Toefie’, aangeschaft. Na de relatiebreuk is het poesje achtergelaten bij verdachte, die aangeeft niet over de financiële middelen voor het levensonderhoud van het poesje te beschikken.
Ook nadat aangeefster had aangegeven dat de relatie definitief was verbroken en vervolgens nadat ze een week later had aangegeven dat verdachte moest stoppen met het sturen van berichten, is er door verdachte een grote hoeveelheid WhatsApp-berichten aan aangeefster gestuurd. Op 31 december 2017 heeft aangeefster haar WhatsApp voor verdachte geblokkeerd. Verdachte heeft hierna per SMS en per e-mail berichten naar aangeefster verstuurd.
Op 23 januari 2018 heeft aangeefster een brief naar verdachte gestuurd met onder meer een dringend verzoek onmiddellijk te stoppen met bellen, mailen of op andere manieren in contact proberen te komen.
Op 6 februari 2018 heeft aangeefster aangifte van belaging gedaan.
Op 7 maart 2018 is in kort geding vastgesteld ‘dat het aantal berichten maar ook de inhoud daarvan de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer naar anderen moet worden betracht overschrijdt’ en is aan verdachte een contactverbod met aangeefster opgelegd tot eind 2020.
Verdachte heeft het versturen van deze grote hoeveelheid berichten ter terechtzitting niet ontkend. Verdachte betwist echter dat er daarmee sprake was van belaging van aangeefster. De eerste periode direct na de abrupte breuk had verdachte liefdesverdriet en hoopte hij op herstel van de relatie. Eerder had de relatie zich ook hersteld nadat er een tijdje WhatsAppcontact was geweest. Bovendien was hij na 22 december 2017 ziek en niet zichzelf, omdat hij erge last had van nierstenen. Na 31 december 2017 ging het er, aldus verdachte, alleen nog om dat verdachte contact met aangeefster nodig had in verband met het maken van afspraken over het poesje. Aangeefster had daar volgens verdachte en zijn raadsman op moeten reageren, omdat ze wist dat het poesje bij verdachte verbleef terwijl hij daar de financiële middelen niet voor had.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en bij het onderzoek ter terechtzitting vastgesteld dat verdachte welbespraakt en breedsprakig is. Dat valt ook te zien in de WhatsAppberichten van verdachte aan aangeefster. De contacten tussen verdachte en aangeefster via WhatsApp lijken ook reeds vóór de definitieve relatiebreuk van 22 december 2017 met name vanuit verdachte bezien bijzonder veelvuldig te zijn geweest. Dat lijkt de stijl van communiceren via WhatsApp van verdachte.
De rechtbank is echter van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster (naar objectieve maatstaven bezien) in de periode die begint vanaf 22 december 2017 zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Gelet op het ogenschijnlijke herstel van de relatie tussen 13 en 22 december 2017 acht de rechtbank niet bewezen dat er in die periode reeds sprake was van hinderlijk belagen.
Voor wat betreft het gemiddeld aantal berichten per dag – dat aantal is ná 22 december 2017 vergelijkbaar met het gemiddelde aantal per dag vóór 22 december 2017- lijkt het alsof verdachte het door aangeefster verbreken van de relatie en het expliciete verzoek van aangeefster van 27 december 2017 om te stoppen met appen volledig negeert. Inhoudelijk dringt verdachte in zijn berichten op verschillende manieren, hardnekkig, smekend en soms dreigend, vooral aan op herstel van de relatie en op een reactie. Nadat hij op 31 december 2017 door aangeefster is geblokkeerd voor WhatsAppberichten refereert verdachte in e-mails veelal kort (ook) aan de financiële zorg voor het poesje en eist een reactie. Ook heeft verdachte ongevraagd de vader ( [naam 1] ), moeder ( [naam 2] ) en twee vriendinnen ( [naam 3] en [naam 4] )van aangeefster in deze periode relatief veel berichten over aangeefster en het poesje gestuurd. Zo heeft de vader van aangeefster in de periode van 1 januari tot en met 19 januari 2018 in totaal 88 WhatsAppberichten en 4 e-mails van verdachte ontvangen. Verdachte dreigde dat hij dingen op internet ging zetten en vervelende dingen over aangeefster zou verspreiden. Na 19 januari 2018 heeft de vader van aangeefster verdachte geblokkeerd. De moeder van aangeefster heeft zo’n 240 WhatsAppberichten van verdachte ontvangen tussen 9 en 13 januari 2018. Ook zij ontving berichten met vervelende inhoud en ze heeft aangegeven dat verdachte moest stoppen met het sturen van berichten.
Nadat verdachte is overgestapt op het versturen van e-mailberichten en heeft hij aangeefster in de periode van 1 tot 26 januari 2018 in totaal 89 e-mails gestuurd. Ook is aangeefster in de periode van 16 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 127 keer gebeld met een afgeschermd nummer waarna zij verdachte ook voor haar telefoon heeft geblokkeerd.
Uit bovenstaande komt naar voren dat verdachte op indringende wijze en op verschillende manieren telkens heeft geprobeerd met aangeefster in contact te komen en af te dwingen dat ze voor het poesje zou betalen, terwijl zij herhaaldelijk aan verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen en pogingen tot contact niet gediend te zijn. Dat verdachte (tevens) tot overleg wilde komen over de praktische vraag naar de financiële zorg voor hun gezamenlijk aangeschafte poesje maakt niet dat verdachte onbeperkt een enorme hoeveelheid berichten kan verzenden naar aangeefster en haar directe omgeving zonder dat er op enig moment sprake is van wederrechtelijkheid. Verdachte heeft met zijn gedrag de grens van wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht overschreden. Anders dan verdachte zelf, merkt de rechtbank zijn gedrag gelet op al het voorgaande, wel degelijk aan als wederrechtelijk. Verdachte lijkt zich desgevraagd ook wel te realiseren dat zijn gedrag voor aangeefster niet prettig is geweest. Dat verdachte in december 2017 hevige last van nierstenen had en daardoor niet optimaal functioneerde maakt zijn gedrag niet verontschuldigbaar.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.