In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Turkije, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser ontving sinds 26 januari 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en was van 1996 tot 1 februari 2011 werkzaam als productiemedewerker. De ex-werkgever van eiser verzocht op 31 januari 2017 om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV eiser laten onderzoeken door twee deskundigen, waarvan de conclusies in rapporten van 25 oktober 2018 zijn vastgelegd. De verzekeringsarts heeft op basis van deze rapporten en zijn eigen bevindingen beperkingen vastgesteld en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 31,95%.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en heeft ter onderbouwing een medisch stuk ingebracht waaruit blijkt dat hij in mei 2019 vier dagen is opgenomen in een kliniek in Turkije. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met ingang van 1 maart 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen niet alleen op eigen onderzoek hebben vertrouwd, maar ook advies hebben ingewonnen bij externe deskundigen.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de verwijzing naar eerdere deskundigenrapporten, niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de rapporten van 25 oktober 2018 leidend zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het UWV om de WIA-uitkering van eiser te beëindigen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.