ECLI:NL:RBAMS:2020:1567

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3102
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WIA-uitkering na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Turkije, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser ontving sinds 26 januari 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en was van 1996 tot 1 februari 2011 werkzaam als productiemedewerker. De ex-werkgever van eiser verzocht op 31 januari 2017 om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV eiser laten onderzoeken door twee deskundigen, waarvan de conclusies in rapporten van 25 oktober 2018 zijn vastgelegd. De verzekeringsarts heeft op basis van deze rapporten en zijn eigen bevindingen beperkingen vastgesteld en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 31,95%.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en heeft ter onderbouwing een medisch stuk ingebracht waaruit blijkt dat hij in mei 2019 vier dagen is opgenomen in een kliniek in Turkije. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met ingang van 1 maart 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen niet alleen op eigen onderzoek hebben vertrouwd, maar ook advies hebben ingewonnen bij externe deskundigen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de verwijzing naar eerdere deskundigenrapporten, niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de rapporten van 25 oktober 2018 leidend zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het UWV om de WIA-uitkering van eiser te beëindigen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , Turkije, eiser,

(gemachtigde: N.J. Brouwer),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P.A. Haakman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te Oosterhout, als voormalig werkgever. De werkgever heeft te kennen gegeven alleen de uitspraak te willen ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Eiser is verschenen met zijn dochter en zijn nicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Medische gegevens
1. Omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met zijn ex-werkgever (derde-partij) zal de rechtbank in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven, maar slechts in algemene termen ingaan op de medische informatie van eiser en deze informatie verder zoveel mogelijk vermijden.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser was van 1996 tot 1 februari 2011 werkzaam was als productiemedewerker bij [bedrijf] voor 37,95 uur per week. Vanaf 26 januari 2012 ontvangt hij een uitkering op grond van de wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
4. Op 31 januari 2017 heeft de ex-werkgever om een herbeoordeling verzocht. Verweerder heeft eiser naar aanleiding hiervan door twee deskundigen laten onderzoeken. De conclusies van de onderzoeken zijn neergelegd in de rapporten van 25 oktober 2018. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van de deskundigenrapportages en zijn eigen bevindingen, die hij heeft opgeschreven in een rapportage van 29 oktober 2018, beperkingen aangenomen en een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft op 18 december 2018 passende functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 31,95%. Met het primaire besluit van
21 december 2018 heeft verweerder de WIA-uitkering van eiser met ingang van
1 maart 2019 beëindigd omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van op 3 februari 2019 geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts de beperkingen van eiser juist heeft vastgesteld.
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Hij heeft ter onderbouwing een medisch stuk ingebracht waaruit blijkt dat hij in mei 2019 vier dagen is opgenomen in een kliniek in zijn woonplaats Turkije.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met ingang van 1 maart 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1 maart 2019 is de datum waar het in deze procedure om draait.
8. Bij de beoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid is verweerder niet over een nacht ijs gegaan. De beoordeling is niet alleen overgelaten aan de bij verweerder in dienst zijnde verzekeringsartsen, maar er is ook om advies gevraagd aan twee medici buiten verweerders eigen organisatie.
9. Eiser heeft aangevoerd dat de verkeringsartsen niet zonder meer mochten varen op de onderzoeken van de ingeschakelde deskundigen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op een eerder deskundigenonderzoek van 11 maart 2014. Op basis van dat onderzoek zijn forse beperkingen aangenomen, waaronder een beperking onder persoonlijk functioneren wegens een noodzaak van coaching en begeleiding niveau 1.
Eiser stelt dat er sprake is van een ongewijzigde situatie en dat dezelfde beperkingen moeten worden aangenomen.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rapporten van 11 maart 2014 en
25 oktober 2018 liggen in de tijd vier-en-een-half jaar uit elkaar. In die tijd kan er veel veranderd zijn. De deskundige psychiater heeft, met gebruik van wijsheid achteraf, in zijn beschouwing vastgesteld dat de psychiatrische toestand van eiser tijdens het onderzoek van 11 maart 2014 onvoldoende te beoordelen was en dat de klachten destijds mogelijk beïnvloed werden door een aantal voor eiser ingrijpende gebeurtenissen. Er is door de deskundige dus ook uitdrukkelijk stilgestaan bij het verschil in conclusies in 2014 en in 2018, waarbij niet de conclusies uit 2014, maar juist die uit 2018 maatgevend zijn geacht. Dat uit het onderzoek van 25 oktober 2018 een ander beeld is ontstaan dat ook tot andere beperkingen leidt is dan ook te volgen voor de rechtbank.
11. Eiser heeft benadrukt dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 29 oktober 2018 een voor hem negatieve conclusie trekt die door de ingeschakelde psychiater niet is getrokken. Daarmee heeft die verzekeringsarts de grondslag verlaten van het expertiserapport.
12. De rechtbank volgt eiser ook daarin niet. Beslissend in een procedure als deze is niet het exacte diagnostische label, maar het objectief vaststellen van medische beperkingen. Dat de verzekeringsarts in dat opzicht buiten het expertiserapport is getreden, is niet gesteld en ook niet aannemelijk.
13. Eisers opname in een kliniek in Turkije is ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van verweerders besluit. Allereerst was die opname kortdurend (vier dagen lang). Hij heeft bovendien plaatsgevonden na de datum waar het in deze procedure om gaat:
1 maart 2019.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder ook concreet gemotiveerd dat en waarom de klachten van eiser geen aanleiding geven tot het aannemen van verdergaande beperkingen.
15. Uitgaande van de beperkingen zoals die in de FML zijn vastgelegd, moet eiser in staat worden geacht de door de arbeidskundige geselecteerde functies te verrichten. Eiser heeft op dit punt verder ook geen gronden aangevoerd.
16. Verweerder mocht de uitkering van eiser dus beëindigen. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.