ECLI:NL:RBAMS:2020:1566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4267
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring beroep tegen weigering WAO-uitkering wegens Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die sinds 1996 een WAO-uitkering ontvangt, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die 80-100% arbeidsongeschikt is, had zich ziek gemeld bij zijn werkgever en ontving geen ziekengeld omdat hij na zijn ziekmelding ontslag had genomen. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat zijn WAO-uitkering tot en met 20 september 2020 niet tot uitbetaling zou komen, omdat hij in een situatie verkeert die gelijkgesteld moet worden met het ontvangen van een uitkering op basis van de Ziektewet. Eiser stelde dat hij altijd kon terugvallen op de WAO en dat hij slachtoffer was van zelfoverschatting, omdat het werk te zwaar voor hem was.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet had onderzocht of de werkzaamheden van eiser in overeenstemming waren met zijn krachten en bekwaamheden, zoals vereist door artikel 18 lid 5 van de WAO. De rechtbank vond dat het UWV had moeten beoordelen of de door eiser verrichte arbeid passend was, vooral gezien het feit dat eiser al lange tijd arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat het UWV binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 2.100,- werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling door het UWV van de geschiktheid van werkzaamheden voor personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en de noodzaak om de vangnetfunctie van de WAO te respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te Diemen, eiser,

(gemachtigde: mr. R.A. van Heijningen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: Y. Huisman).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
80-100%. Zijn inkomsten werden gekort op zijn uitkering. Eiser was laatstelijk werkzaam bij werkgever [bedrijf] in Amsterdam. Hij heeft zich daar ziek gemeld. Verweerder heeft geweigerd eisers ziekengeld uit te betalen op grond van de omstandigheid dat eiser na zijn ziekmelding ontslag heeft genomen. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld, welk beroep op 22 oktober 2019 ongegrond is verklaard. Daartegen loopt thans hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
2. Op 11 april 2019 heeft verweerder verder besloten dat de WAO-uitkering van eiser tot en met 20 september 2020 niet tot uitbetaling komt omdat eiser in een situatie verkeert die gelijkgesteld moet worden met het ontvangen van een uitkering op basis van de Ziektewet.
3. Eiser heeft (na bezwaar) beroep ingesteld tegen dat laatste besluit. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat hij al heel lang een WAO-uitkering ontvangt en altijd kon terugvallen in de WAO als hij niet in staat bleek om de werkzaamheden uit te voeren. Eiser stelt dat hij nu ook had willen terugvallen op de vangnetfunctie van de WAO. Ook in dit geval is hij slachtoffer geworden van zelfoverschatting. Het werk was te zwaar voor hem. Het door verweerder als “ontslagname” geduide handelen had ten doel (wederom) terug te vallen op de bescherming van het lopende WAO-recht.
4. Verweerder heeft op de zitting bevestigd dat eiser onder de toepassing van artikel
44 WAO valt. Verweerder meent dat de tekst van de wet hem geen ruimte laat om anders te beslissen dan is gedaan. Hij heeft niet beoordeeld of de door eiser verrichte arbeid, conform artikel 18 vijfde lid van de WAO, feitelijk in overeenstemming was met eisers krachten en bekwaamheden. De periode van vijf jaren die is genoemd in artikel 44 van de WAO was immers nog niet verstreken.
5. Naar het oordeel van de rechtbank had dat in dit geval wel op de weg van verweerder gelegen, omdat eiser al vanaf 1996 80-100% arbeidsongeschikt is en werkzaamheden verricht onder de paraplu van de WAO, maar van passendheid van die werkzaamheden in al die tijd nimmer is gebleken. Mochten de door eiser verrichte werkzaamheden zijn krachten en bekwaamheden inderdaad (wederom) te boven gaan, dan was materieel geen sprake van een hernieuwd intreden van een arbeidsongeschiktheidsrisico, maar van een ongewijzigd voortbestaan daarvan. Met het stopzetten van de uitbetaling van de WAO-uitkering voor de duur van twee jaren is in dat geval inhoudelijk geen enkel WAO-belang gediend.
6. Van die gelegenheid kan verweerder desgewenst tevens gebruik maken door te onderzoeken in hoeverre het eisers bedoeling is geweest om een ziekmelding te doen of ontslag te nemen dan wel om alleen maar gebruik te maken van de vangnet functie van de WAO zoals hij ter zitting heeft verklaard.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank kan het geschil thans niet finaal beslechten omdat nader onderzoek van de zijde van verweerder noodzakelijk is, zoals hiervoor is aangegeven. Verweerder dient dat onderzoek te verrichten en binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.