7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank zal overgaan tot oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en een taakstraf. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Verdachte heeft de telefoon van het slachtoffer weggenomen, waarna hij het slachtoffer tegen het hoofd heeft gestoten en in de ribben heeft gestompt. Verdachte heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer – terwijl het slachtoffer gewond en dronken was – in de gracht te gooien. Het was op dat moment midden in de nacht.
Dit betreffen ernstige, gewelddadige en levensbedreigende feiten, waarmee verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van het slachtoffer. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat de situatie bij hem heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid. Nu het incident plaatsvond in de binnenstad van Amsterdam, draagt dit ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de inwoners van de stad Amsterdam. Verdachte heeft zich bovendien niet bekommerd om het slachtoffer, maar hij heeft hem in hulpeloze toestand achterhalen. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer aan. Dat het niet daadwerkelijk heeft geleid tot een fatale afloop is niet aan het handelen van verdachte te danken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 5 februari 2020, opgemaakt door psycholoog R.A. Sterk.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op matig verstandelijk beperkt niveau (IQ 48). Er is geen ziekelijke stoornis van de geestesvermogens vastgesteld. Verder heeft de psycholoog gerapporteerd dat er sprake was een verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en de tenlastegelegde feiten. De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt door de psycholoog echter laag tot matig ingeschat. De kans op escalatie wordt vooral hoog ingeschat op het moment dat verdachte wordt beïnvloed door anderen en door hen wordt aangezet tot grensoverschrijdend en agressief gedrag. Ondanks de geconstateerde intellectuele beperkingen en psychische problematiek, heeft de psycholoog geconcludeerd dat verdachte verstandelijk in staat moet worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Geadviseerd wordt om aan verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van een strafoplegging, heeft de psycholoog opgemerkt dat verdachte gebaat zou zijn bij plaatsing in een beschermde woonsetting. Ook heeft de psycholoog geconstateerd dat vanuit forensisch oogpunt behandeling en begeleiding geïndiceerd is, welke behandeling en begeleiding verdachte bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel aangeboden zou kunnen worden.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over en maakt deze tot de hare. Verdachte wordt daarom als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. De rechtbank zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 23 december 2019, alsmede van het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 14 februari 2020. In het meest recente Reclasseringsrapport staat vermeld dat verdachte zich houdt aan de schorsingsvoorwaarden, zoals deze zijn opgelegd in het kader van de geschorste voorlopige hechtenis. De reclassering heeft gerapporteerd dat er binnen het reclasseringstoezicht tot dusver geen aanwijzingen zijn geweest voor gebrekkige agressieregulatie. In het kader van de strafoplegging wordt door de reclassering geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals die geformuleerd zijn in het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 30 december 2019. Hierbij wordt door de reclassering, gelet op de aanwezige beperkingen en de tijdspanne die nodig wordt geacht om de gestelde doelen te kunnen behalen, een proeftijd van drie jaren wenselijk geacht.
Ten aanzien van het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het uitzenden van de bewegende camerabeelden een inbreuk vormde op het onder meer in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De vraag is of deze inbreuk gerechtvaardigd was. Ingevolge artikel 8 lid 2 EVRM is daarvan sprake voor zover de inbreuk a) bij de wet is voorzien; b) noodzakelijk is een democratische samenleving en c) er sprake is van een legitiem doel. Voor de vraag of een inbreuk op dit mensenrecht noodzakelijk was in een democratische samenleving, moet worden beoordeeld of sprake was van een
pressing social needen moet zijn voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank acht van belang dat verdachte al was herkend door meerdere opsporingsambtenaren toen besloten werd tot het uitzenden van de beelden. Dat de herkenningen niet zouden zijn aan te merken als een volwaardige herkenning omdat de verbalisanten niet zeker wisten dat het om verdachte zou gaan, zoals de officier van justitie heeft betoogd, is niet gebleken. De verbalisanten hebben immers toegelicht op basis van welke uiterlijke kenmerken zij verdachte hebben herkend. Hierbij komt dat verdachte van één van die verbalisanten een bekende was. Bovendien was er ook al een aanhoudingsbevel tegen verdachte uitgevaardigd. Door er desondanks bewust voor te kiezen de camerabeelden uit te zenden heeft het Openbaar Ministerie de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in acht genomen. Er waren immers minder vergaande middelen voorhanden voor het verrichten van nader onderzoek naar de misdrijven, zoals het aanhouden en verhoren van verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het uitzenden van de camerabeelden niet noodzakelijk was in een democratische samenleving, waardoor de inbreuk op artikel 8 EVRM niet gerechtvaardigd was. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Bij de beoordeling of, en zo ja welk, gevolg aan dit geschonden voorschrift dient te worden verbonden, zal de rechtbank – net als de raadsvrouw – aansluiting zoeken bij de factoren die staan genoemd in het tweede lid van artikel 359a Sv. De rechtbank houdt bij deze beoordeling rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Het recht op privacy is een belangrijk mensenrecht. Het is voor iedere burger van groot belang erop te kunnen vertrouwen dat politie en justitie slechts gebruik maken van hun bevoegdheden als daarmee geen onrechtmatige inbreuken worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers.
Verdachte heeft aanzienlijk nadeel ondervonden van het vormverzuim. Verdachte is niet alleen via verschillende mediakanalen geconfronteerd met de beelden, maar ook is hij in zijn directe omgeving veelvuldig herkend en geconfronteerd met zijn handelen. Te meer nu er sprake is van een kwetsbare verdachte, heeft dit bij verdachte (maar ook bij zijn familie) veel schaamte veroorzaakt. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat beeldmateriaal op (sociale) mediakanalen blijft rondcirculeren. Het handelen van het Openbaar Ministerie is dan ook onzorgvuldig geweest. De rechtbank rekent dit het Openbaar Ministerie te meer aan, nu verbalisanten ervan op de hoogte moeten zijn geweest dat verdachte – gelet op zijn lage IQ – moet worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon. Verdachte was immers een bekende van de politie.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel rechtvaardigt dat strafvermindering zal worden toegepast zoals hierna te vermelden.
De rechtbank constateert dat bij een bewezenverklaring van soortgelijke feiten veelal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf straf wordt opgelegd met een duur van ruim twee jaren. De rechtbank houdt echter in strafverminderende zin rekening met het geconstateerde vormverzuim en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 315 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van 3 jaren. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank zal daarnaast een taakstraf opleggen van 240 (tweehonderdveertig) uren.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten – kort samengevat – een locatiegebod en –verbod, een contactverbod, een behandelverplichting, meewerken aan begeleid wonen en dagbesteding en elektronisch toezicht. Gelet op de conclusie van de psycholoog over het geringe recidiverisico, alsmede gelet op het feit dat verdachte
first offenderis, acht de rechtbank geen aanwijzingen aanwezig dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden daarom niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De rechtbank acht het echter niet wenselijk dat de lopende behandeling en begeleiding wordt doorbroken. Om die reden zal de rechtbank het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis niet opheffen.