ECLI:NL:RBAMS:2020:156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
13-235310-19 (A), 13-050264-19 (B), 13-248762-19 (C), 13-301500-19 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een verbalisant en andere strafbare feiten met betrekking tot geweld en vernieling

Op 16 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man, die onder andere beschuldigd werd van het mishandelen van een hoofdagent en het beschadigen van een auto. De verdachte werd op 29 september 2019 in Amsterdam aangehouden na een incident waarbij hij huisraad uit zijn woning op straat gooide, wat leidde tot schade aan een geparkeerde auto. Tijdens de aanhouding heeft hij zich verzet, wat resulteerde in letsel bij de verbalisant. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en wederspannigheid, maar sprak hem vrij van de poging tot brandstichting en andere beschuldigingen wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder de verbalisant en de eigenaar van de beschadigde auto.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13-235310-19 (A), 13-050264-19 (B), 13-248762-19 (C), 13-301500-19 (D)
Datum uitspraak: 16 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het postadres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het ‘ [naam] ’ te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 januari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.J.J. Schutte, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.B. Faassen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:
zaak A:
op 29 september 2019 te Amsterdam heeft geprobeerd om een verbalisant zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 primair), dan wel hem heeft mishandeld (feit 1 subsidiair), door een duim in het oog van deze verbalisant te drukken;
op 29 september 2019 te Amsterdam een auto heeft beschadigd door vanuit zijn woning huisraad naar buiten op straat te gooien (feit 2);
op 29 september 2019 te Amsterdam zich met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet, als gevolg waarvan een verbalisant een schaafwond aan zijn elleboog heeft opgelopen (feit 3);
zaak B:
op 21 januari 2019 te Amsterdam heeft geprobeerd om brand te stichten in zijn woning, door een gasleiding door te snijden en kaarsen aan te steken (primair);
op 21 januari 2019 te Amsterdam met geweld/dreiging met geweld of een andere feitelijkheid politie, brandweer en hulpdiensten wederrechtelijk heeft gedwongen naar zijn woning te komen (subsidiair);
zaak C:
op 15 oktober 2019 te Amsterdam een ruitje van een portiekdeur heeft vernield;
zaak D:
op 18 december 2019 te Amsterdam zich met geweld en bedreiging met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet (feit 1) en verbalisanten heeft beledigd (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde:
Verdachte heeft op 29 september 2019 zijn hand in het gezicht van verbalisant [slachtoffer] gedrukt, waarbij de duim van verdachte in het oog van deze verbalisant is terechtgekomen. Daarbij is letsel aan het oog ontstaan, welk letsel inmiddels is hersteld. Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan in deze omstandigheden niet worden aangenomen, zodat vrijspraak moet volgen van het onder 1 primair tenlastegelegde. Door het duwen van de duim in het oog heeft verdachte [slachtoffer] wel mishandeld, zoals ten laste gelegd onder 1 subsidiair.
Verdachte had even daarvoor huisraad vanuit zijn woning op straat gegooid, welke deels op een in de straat geparkeerde auto was terechtgekomen. Het is niet waarschijnlijk dat verdachte doelbewust de goederen op de auto heeft gegooid, maar wel kan voorwaardelijk opzet op de beschadiging van deze auto worden aangenomen. Verdachte moest er immers rekening mee houden dat er auto’s in de straat geparkeerd stonden. Ook feit 2 kan daarom bewezen worden verklaard.
Uit de bevindingen van de betreffende verbalisanten blijkt ten slotte dat verdachte zich tegen zijn aanhouding heeft verzet, waarbij verbalisant [slachtoffer] een schaafwond heeft opgelopen. Ook feit 3 kan daarom bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
Het primair tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard. Verdachte heeft op 21 januari 2019 de gasslang van de kookpitten in zijn keuken doorgesneden. Op dat moment brandden er kaarsen in de woning. Vervolgens heeft hij 112 gebeld en gezegd dat er binnen enkele minuten een grote explosie zou plaatsvinden. Daarmee was de poging tot brandstichting een feit. Dat hij later zelf de gaskraan heeft dichtgedraaid en de kaarsen heeft uitgeblazen, maakt dit niet anders. Verdachte heeft gevaar veroorzaakt voor de omwonenden die in allerijl hun woningen hebben moeten verlaten.
Ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
Verdachte heeft op 15 oktober 2019 een ruitje ingeslagen van de portiekdeur die toegang gaf tot de trap naar de woning waarvan hij voorheen huurder was. De portiekdeur was eigendom van woningbouwvereniging Eigen Haard. Aldus kan bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem tenlastegelegde vernieling.
Ten aanzien van het in zaak D tenlastegelegde:
Op 18 december 2019 heeft verdachte twee verbalisanten beledigd door tegen hen te roepen: “Rot op flikkers”. De overige in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen, als ook het gooien van een sigaret in de richting van de verbalisanten kunnen niet als een belediging worden aangemerkt. Bij de daarop volgende aanhouding heeft verdachte zich met geweld verzet. Beide feiten kunnen daarom bewezen worden verklaard.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde. Het drukken van een duim in het oog van een ander levert niet zonder meer een poging tot zware mishandeling op. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt met hoeveel kracht verdachte in het oog van de verbalisant heeft gedrukt en in welk deel van het oog hij hem heeft geraakt.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Poging tot brandstichting kan niet worden bewezen. Het kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat brand zou uitbreken of een ontploffing zou plaatsvinden. De nadien geconstateerde gaslucht en de door verdachte afgelegde verklaring dat er kandelaars aanstonden, is daartoe onvoldoende.
Er heeft geen gasdetectiemeting of ander technisch onderzoek plaatsgevonden. Evenmin is gebleken dat er kaarsen in de woning aanwezig waren. Mogelijk heeft verdachte alleen gedreigd met brandende kaarsen om zijn verhaal kracht bij te zetten. Op basis van het dossier is volstrekt onduidelijk of, en zo ja in hoeverre, de situatie gevaarzettend is geweest. Zo de rechtbank wel een aanmerkelijke kans op brand of ontploffing aanneemt, dan heeft verdachte deze kans niet uitdrukkelijk aanvaard. Hij heeft immers zelf 112 gebeld.
Wanneer de rechtbank het feit niettemin bewezen acht, zal verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen moeten worden omdat sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Verdachte heeft 112 gebeld en heeft later zelf de gaskraan dichtgedraaid.
Ook van het subsidiair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft niet 112 gebeld om te dreigen iets ‘voor elkaar te krijgen’, maar om brand te voorkomen. Van wederrechtelijke dwang is daarom geen sprake geweest.
Ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat de woning op het adres [adres woning] nog steeds op zijn naam stond. Hij had geen sleutel meer van de woning en heeft daarom het ruitje kapot gemaakt om zo de woning binnen te gaan. Hij had niet de opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, om een goed van iemand anders te vernielen.
Ten aanzien van het in zaak D tenlastegelegde:
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat bij feit 2 alleen de woorden “Rot op flikkers” als beledigend zijn aan te merken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak zaak B primair en subsidiair:
Op 21 januari 2019 belde verdachte naar 112 met de mededeling dat hij de gasslang in zijn woning had stukgesneden en dat er over enkele minuten een grote explosie zou plaatsvinden. Als gevolg van deze mededeling gingen politie, brandweer en andere hulpdiensten ter plaatse. Een onderhandelaar van de politie kreeg intussen telefonisch contact met verdachte. Verdachte herhaalde tegenover deze onderhandelaar dat hij de gasslang had doorgesneden en dat er een explosie zou gaan plaatsvinden. Hij zei bovendien dat hij kaarsen had aangestoken. Uiteindelijk werd verdachte ertoe bewogen om de gaskraan dicht te draaien en naar buiten te komen. Vervolgens is hij aangehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op het moment dat hij een gaslucht in de woonkamer rook de kaarsen weer heeft gedoofd.
De rechtbank constateert dat ondanks de massaal aanwezige brandweer en politie, kennelijk geen technisch onderzoek heeft plaatsgevonden in de woning op basis waarvan kan worden beoordeeld of de door verdachte aan de hulpdiensten beschreven situatie zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Verdachte was op dat moment zwaar onder invloed van alcohol. Er kan niet zonder meer van de juistheid van de door hem op dat moment gegeven informatie worden uitgegaan. Het dossier bevat geen objectieve informatie op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de gasslang daadwerkelijk was doorgesneden en dat er na het doorsnijden van de gasslang kaarsen in de woning hebben gebrand. Er is niet vastgesteld dat er zich in de woning een gevaarlijke concentratie gas had verzameld. Er zou een meting in de woning zijn gedaan, maar daarvan ontbreken de resultaten in het dossier. In het dossier is enkel te lezen dat door een niet nader genoemd persoon in de woning gas is geroken. Evenmin is vastgesteld dat in de woning kaarsen aanwezig waren die recentelijk hadden gebrand. Zo deze kaarsen er wel zijn geweest, blijft onduidelijk op welke afstand deze van de doorgesneden gasslang stonden. De rechtbank is bij gebreke van deze objectieve technische informatie van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte op 21 januari 2019 zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting. Verdachte wordt daarom van het primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Verdachte had naar zijn eigen inschatting een gevaarlijke situatie in zijn woning doen ontstaan, waarna hij 112 heeft gebeld. Het kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze situatie bewust in het leven heeft geroepen met de uitdrukkelijke bedoeling om de hulpdiensten te alarmeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte deze hulpdiensten niet
wederrechtelijkheeft gedwongen naar zijn woning te komen. Verdachte zal aldus ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van in zaak A tenlastegelegde:
Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde
Verdachte wordt primair verweten dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [slachtoffer] te veroorzaken. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met zijn duim tegen het oog van verbalisant
[slachtoffer] heeft gedrukt. [slachtoffer] heeft als gevolg daarvan letsel aan zijn oog opgelopen, zodat kan worden aangenomen dat verdachte bij het drukken van zijn duim tegen het oog enige kracht moet hebben uitgeoefend. Hoewel deze gedraging risico’s met zich heeft meegebracht, moet deze situatie worden onderscheiden van bijvoorbeeld het met kracht prikken in het oog, waarbij de kans op zwaar letsel vele malen groter is. De rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op ernstige schade aan het oog en/of blindheid. Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel kan daarom niet worden aangenomen. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte verbalisant [slachtoffer] heeft mishandeld, door met zijn duim in het oog van deze verbalisant te drukken. Verbalisant [slachtoffer] heeft hierdoor pijn en letsel ondervonden.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte waarin hij heeft erkend dat hij huisraad naar beneden heeft gegooid, bewezen dat verdachte op 29 september 2019 voorwaardelijk opzet heeft gehad op de beschadiging van de auto van [naam eigenaar auto] .
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de bevindingen van de verbalisanten [naam verbalisant] en [slachtoffer] eveneens bewezen dat verdachte zich op 29 september 2019 tegen zijn aanhouding heeft verzet. Verbalisant [slachtoffer] heeft daarbij een schaafwond op zijn elleboog opgelopen.
Ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte op 15 oktober 2019 een ruitje in de portiekdeur die toegang gaf tot de trap naar onder meer de woning [adres woning] , heeft vernield. Verdachte heeft toegegeven dat hij dit ruitje heeft ingeslagen. De rechtbank acht voor de bewezenverklaring irrelevant of verdachte al dan niet terecht in de veronderstelling verkeerde dat de woning [adres woning] nog op zijn naam stond. De portiekdeur behoorde immers toe aan woningbouwvereniging Eigen Haard en niet aan verdachte. Verdachte heeft het ruitje ingeslagen om zo het pand binnen te kunnen komen. Aldus heeft hij opzettelijk en wederrechtelijk het ruitje vernield.
Ten aanzien van het in zaak D tenlastegelegde:
De rechtbank acht op de grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich op 18 december 2019 heeft schuldig gemaakt aan wederspannigheid en dat hij de verbalisanten die hem aanhielden heeft beledigd door te roepen: “Rot op flikkers”. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de overige in feit 2 genoemde feitelijkheden niet als beledigend kunnen worden aangemerkt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
op 29 september 2019 te Amsterdam een ambtenaar, [slachtoffer] , hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met noodsurveillance belast, heeft mishandeld door zijn, verdachtes, hand in het gezicht van die [slachtoffer] te drukken en zijn, verdachtes, vinger in het oog van die [slachtoffer] te drukken;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde:
op 29 september 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Opel Corsa, grijs, kenteken [kenteken] ), die aan een ander, te weten aan [naam eigenaar auto] toebehoorde, heeft beschadigd, door huisraad op die auto te gooien;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde:
op 29 september 2019 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [naam verbalisant] en [slachtoffer] , hoofdagenten van politie Amsterdam-Amstelland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met noodsurveillance belast, door in de richting van die [naam verbalisant] en [slachtoffer] te schoppen en zich in tegengestelde richting te bewegen dan waarheen die [naam verbalisant] en [slachtoffer] hem wilden brengen en terwijl hem, verdachte, de handboeien waren omgelegd, in de richting van die [naam verbalisant] en [slachtoffer] te schoppen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond aan de elleboog bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
op 15 oktober 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruitje van een portiekdeur, dat aan een ander, te weten aan woningbouwvereniging Eigen Haard toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van het in zaak D onder 1 tenlastegelegde:
op 18 december 2019 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] , hoofdagenten van politie Amsterdam-Amstelland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met noodhulp belast, welk verzet bestond uit het weigeren om zijn, verdachtes, armen te geven om die [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] de handboeien bij hem, verdachte, aan te leggen en zijn, verdachtes, armen met kracht de andere richting in brengen dan waar die [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] hem brachten en door met zijn, verdachtes, benen trapbewegingen in de richting van die [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] te maken;
ten aanzien van het in zaak D onder 2 tenlastegelegde:
op 18 december 2019 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2] , hoofdagenten van politie Amsterdam-Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met noodhulp belast, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: “Rot op flikkers”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 24 december 2019.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de eis veel te hoog is. Een deels voorwaardelijke taakstraf, met aftrek van voorarrest, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, doet meer recht aan de feiten. Met een nog langer voortdurende detentie is niemand gebaat, terwijl het belangrijk is dat verdachte aan het werk gaat.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
7.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een groot deel van zijn inboedel vanuit het raam van zijn woning op straat gegooid. Een deel van deze goederen is op de auto van een buurtbewoner terechtgekomen, waardoor deze auto flink was beschadigd. Verdachte heeft door zijn gedrag schade en overlast voor de autobezitter veroorzaakt. Daarnaast heeft hij voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd bij bewoners van omliggende panden. De gevolgen van zijn irrationele en grenzeloze optreden hebben zich gelukkig beperkt tot materiële schade, maar verdachte heeft een groot risico genomen dat de huisraad passanten op straat zou treffen. Nadat verdachte door een verbalisant op zijn gedrag was aangesproken, heeft hij deze verbalisant mishandeld door zijn duim in het oog van de verbalisant te duwen. Bij de daarop volgende aanhouding van verdachte heeft hij zich verzet, waarbij dezelfde verbalisant een schaafwond op zijn arm heeft opgelopen. Daarmee heeft verdachte pijn, letsel en grote ergernis bij de betreffende verbalisant veroorzaakt.
Ongeveer twee weken later heeft verdachte, enige uren nadat zijn voorlopige hechtenis was geschorst, een ruitje van de portiekdeur van zijn voormalige woning ingeslagen om zo de woning binnen te komen. Daarmee heeft hij schade en overlast voor de eigenaar van deze deur, te weten de woningbouwvereniging, veroorzaakt.
Twee maanden daarna heeft verdachte twee verbalisanten beledigd, nadat hij voor overlast had gezorgd bij het OLVG-ziekenhuis. Tijdens de daarop volgende aanhouding heeft verdachte zich opnieuw verzet, waarbij hij onder meer trapbewegingen naar de verbalisanten heeft gemaakt. Door zijn respectloze en impulsieve handelen tegenover de politieagenten heeft hij overlast en ergernis veroorzaakt en heeft hij het gezag van de politie aangetast. De rechtbank acht dit samenstel van feiten dusdanig ernstig dat, uit oogpunt van normbevestiging en vergelding, een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. Om redenen die hierna worden vermeld zal deze straf deels in voorwaardelijke vorm aan verdachte worden opgelegd,
Bij het plegen van de feiten was verdachte steeds onder invloed van alcohol. Hij kan zich de gebeurtenissen maar ten dele herinneren. Verdachte onderkent dat alcohol een sterk ontremmend effect op hem heeft en van hem als het ware ‘een andere persoon’ maakt.
Uit een Uittreksel Justitie Documentatie van 2 december 2019 blijkt dat verdachte in 2001 voor het laatst is veroordeeld. Deze veroordeling zag op wederspannigheid. Voor het overige staan op het strafblad van verdachte andersoortige feiten dan de bewezen verklaarde feiten in deze strafzaak.
In een Consult Rechtspleging van psychiater S.C.J. Frehe van 30 oktober 2019 is te lezen dat verdachte in het verleden opgenomen is geweest in verband met een drugspsychose. Daarnaast zijn er diverse korte en langere opnames geweest in het verslavingscircuit en is hij ambulant door het JOT begeleid. Verdachte vertelde veel geestelijke klachten te hebben en last te hebben van eenzaamheid.
De psychiater ziet aanwijzingen voor onderliggende persoonlijkheidsproblematiek en acht het wenselijk dat verdachte, na afloop van een klinische detox behandeling, langdurig wordt behandeld in een dubbel-diagnose kliniek. De psychiater heeft geadviseerd tot een psychiatrisch Pro Justitia onderzoek. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie meegedeeld dat dit onderzoek, door capaciteitsproblemen bij het NIFP en de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de aanvraag niet gedetineerd was, niet van de grond is gekomen.
Uit een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 24 december 2019 komt naar voren dat het alcoholgebruik van verdachte na zijn twintigste jaar steeds problematischer is geworden. Daarnaast is sprake van problematisch cocaïnegebruik. Verdachte heeft diverse ambulante en klinische behandelingen gehad, gericht op zijn verslavings- en psychiatrische problematiek, maar na periodes van abstinentie is hij steeds teruggevallen in alcoholmisbruik. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de Reclassering, ambulante behandeling bij FAZ ten behoeve van diagnostiek, opname in een zorginstelling, begeleid wonen in woonvoorziening MiddelenBewust van het Leger des Heils en meewerken aan schuldhulpverlening, middelencontrole en het vinden van een passende dagbesteding.
Ter terechtzitting heeft R. Korkmuz, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Inforsa, in aanvulling op het rapport verklaard dat verdachte op de wachtlijst staat bij MiddelenBewust en daar naar verwachting binnen twee of drie maanden terecht kan. Het stellen van een diagnose kan vanuit detentie maar ook ambulant gebeuren, nu in het verleden is gebleken dat verdachte steeds op afspraken verschijnt. Vervolgens zal door de werkeenheid Indicatiestelling Forensische Zorg een indicatiestelling voor een passende kliniek moeten worden afgegeven. Detoxificatie kan alleen vanuit een stabiele woonomgeving plaatsvinden en niet wanneer verdachte in een maatschappelijke opvang verblijft.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de geadviseerde voorwaarden onderschrijft en dat hij daaraan wil meewerken.
De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal naleven. In 2019 heeft verdachte na excessief drankgebruik diverse malen grensoverschrijdend en/of gevaar zettend gedrag vertoond. Zonder intensieve behandeling voor zijn verslavings- en psychische problematiek acht de rechtbank de kans groot dat verdachte opnieuw soortgelijke strafbare feiten pleegt.
Omdat de rechtbank verdachte van het in de zaak B tenlastegelegde zal vrijspreken, komt zij tot een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, passend
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten mishandeling en wederspannigheid, met lichamelijk letsel als gevolg. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan gedragingen die uiteindelijk alleen hebben geresulteerd in een beschadigde auto, maar evenzogoed gevaar hebben veroorzaakt voor personen.
Omdat verdachte langdurig verslaafd is aan alcohol, er sprake is van een psychische problematiek en omdat gebleken is dat verdachte in het afgelopen jaar met regelmatig onder invloed van alcohol de controle over zichzelf volledig kwijt is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7.3.2.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert € 475,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde immateriële schade volledig zal worden toegewezen, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte heeft in algemene zin verklaard dat hij bereid is om schade die door zijn toedoen is ontstaan te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade zowel betrekking heeft op het door het bewezenverklaarde opgetreden letsel en de daaruit voortkomende ongemakken als op het psychisch leed waarmee hij had te kampen als gevolg van hetgeen hem is overkomen.
Uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam en andere aantastingen in de persoon. Voor de categorie ‘andere aantastingen in de persoon’ geldt dat van een vergoeding van de schade op deze grond pas sprake kan zijn als er geestelijk letsel van enige omvang is. Gevoelens van onveiligheid en wantrouwen, hoe vervelend ook, zijn daarvoor onvoldoende. Gedacht kan worden aan psychische gevolgen waarvoor behandeling geïndiceerd is en waarvan onderbouwing van een deskundige beschikbaar is.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, in de vorm van letsel aan het oog van de benadeelde partij. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2019).
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade die ziet op het psychisch leed dat de benadeelde partij ten gevolge van het feit zou hebben ondervonden heeft de benadeelde partij onvoldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De benadeelde partij kan het restant van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij
[naam eigenaar auto]vordert € 3.200,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat onderliggende stukken die deze schade onderbouwen niet zijn bijgevoegd.
De raadsman heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten. Verdachte heeft in algemene zin verklaard dat hij bereid is om schade die door zijn toedoen is ontstaan te vergoeden.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank constateert dat in de vordering is vermeld dat de benadeelde partij telefonisch de hoogte van het schadebedrag is meegedeeld en dat hij het schaderapport nog bij de autoverzekering zou opvragen. Dit rapport, of andere stukken die de hoogte van de schade onderbouwen, zijn echter niet nagezonden. De vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 180, 181, 266, 267, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en het in zaak B onder primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 en 3, het in zaak C en het in zaak D onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in het in zaak A onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
mishandeling;
ten aanzien van het in het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van het in het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf en de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
ten aanzien van het in het in zaak C bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van het in het in zaak D onder 1 bewezenverklaarde:
wederspannigheid;
ten aanzien van het in het in zaak D onder 2 bewezenverklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraken met GGZ Reclassering Inforsa, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen en zal meewerken aan diagnostiek ten behoeve van het aanvragen van de indicatiestelling klinische opname uitgevoerd door het Forensisch Ambulante Zorgteam van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde zal, wanneer er plaats is, verblijven in de woonvoorziening MiddelenBewust van Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- Meewerken aan dagbesteding
Veroordeelde zal meewerken aan het vinden en behouden van passende dagbesteding.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan GGZ Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van
[slachtoffer]toe tot
€ 250,-(tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 250,- (tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij
[naam eigenaar auto]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2020.