7.3.1.De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een groot deel van zijn inboedel vanuit het raam van zijn woning op straat gegooid. Een deel van deze goederen is op de auto van een buurtbewoner terechtgekomen, waardoor deze auto flink was beschadigd. Verdachte heeft door zijn gedrag schade en overlast voor de autobezitter veroorzaakt. Daarnaast heeft hij voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd bij bewoners van omliggende panden. De gevolgen van zijn irrationele en grenzeloze optreden hebben zich gelukkig beperkt tot materiële schade, maar verdachte heeft een groot risico genomen dat de huisraad passanten op straat zou treffen. Nadat verdachte door een verbalisant op zijn gedrag was aangesproken, heeft hij deze verbalisant mishandeld door zijn duim in het oog van de verbalisant te duwen. Bij de daarop volgende aanhouding van verdachte heeft hij zich verzet, waarbij dezelfde verbalisant een schaafwond op zijn arm heeft opgelopen. Daarmee heeft verdachte pijn, letsel en grote ergernis bij de betreffende verbalisant veroorzaakt.
Ongeveer twee weken later heeft verdachte, enige uren nadat zijn voorlopige hechtenis was geschorst, een ruitje van de portiekdeur van zijn voormalige woning ingeslagen om zo de woning binnen te komen. Daarmee heeft hij schade en overlast voor de eigenaar van deze deur, te weten de woningbouwvereniging, veroorzaakt.
Twee maanden daarna heeft verdachte twee verbalisanten beledigd, nadat hij voor overlast had gezorgd bij het OLVG-ziekenhuis. Tijdens de daarop volgende aanhouding heeft verdachte zich opnieuw verzet, waarbij hij onder meer trapbewegingen naar de verbalisanten heeft gemaakt. Door zijn respectloze en impulsieve handelen tegenover de politieagenten heeft hij overlast en ergernis veroorzaakt en heeft hij het gezag van de politie aangetast. De rechtbank acht dit samenstel van feiten dusdanig ernstig dat, uit oogpunt van normbevestiging en vergelding, een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. Om redenen die hierna worden vermeld zal deze straf deels in voorwaardelijke vorm aan verdachte worden opgelegd,
Bij het plegen van de feiten was verdachte steeds onder invloed van alcohol. Hij kan zich de gebeurtenissen maar ten dele herinneren. Verdachte onderkent dat alcohol een sterk ontremmend effect op hem heeft en van hem als het ware ‘een andere persoon’ maakt.
Uit een Uittreksel Justitie Documentatie van 2 december 2019 blijkt dat verdachte in 2001 voor het laatst is veroordeeld. Deze veroordeling zag op wederspannigheid. Voor het overige staan op het strafblad van verdachte andersoortige feiten dan de bewezen verklaarde feiten in deze strafzaak.
In een Consult Rechtspleging van psychiater S.C.J. Frehe van 30 oktober 2019 is te lezen dat verdachte in het verleden opgenomen is geweest in verband met een drugspsychose. Daarnaast zijn er diverse korte en langere opnames geweest in het verslavingscircuit en is hij ambulant door het JOT begeleid. Verdachte vertelde veel geestelijke klachten te hebben en last te hebben van eenzaamheid.
De psychiater ziet aanwijzingen voor onderliggende persoonlijkheidsproblematiek en acht het wenselijk dat verdachte, na afloop van een klinische detox behandeling, langdurig wordt behandeld in een dubbel-diagnose kliniek. De psychiater heeft geadviseerd tot een psychiatrisch Pro Justitia onderzoek. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie meegedeeld dat dit onderzoek, door capaciteitsproblemen bij het NIFP en de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de aanvraag niet gedetineerd was, niet van de grond is gekomen.
Uit een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 24 december 2019 komt naar voren dat het alcoholgebruik van verdachte na zijn twintigste jaar steeds problematischer is geworden. Daarnaast is sprake van problematisch cocaïnegebruik. Verdachte heeft diverse ambulante en klinische behandelingen gehad, gericht op zijn verslavings- en psychiatrische problematiek, maar na periodes van abstinentie is hij steeds teruggevallen in alcoholmisbruik. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de Reclassering, ambulante behandeling bij FAZ ten behoeve van diagnostiek, opname in een zorginstelling, begeleid wonen in woonvoorziening MiddelenBewust van het Leger des Heils en meewerken aan schuldhulpverlening, middelencontrole en het vinden van een passende dagbesteding.
Ter terechtzitting heeft R. Korkmuz, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Inforsa, in aanvulling op het rapport verklaard dat verdachte op de wachtlijst staat bij MiddelenBewust en daar naar verwachting binnen twee of drie maanden terecht kan. Het stellen van een diagnose kan vanuit detentie maar ook ambulant gebeuren, nu in het verleden is gebleken dat verdachte steeds op afspraken verschijnt. Vervolgens zal door de werkeenheid Indicatiestelling Forensische Zorg een indicatiestelling voor een passende kliniek moeten worden afgegeven. Detoxificatie kan alleen vanuit een stabiele woonomgeving plaatsvinden en niet wanneer verdachte in een maatschappelijke opvang verblijft.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de geadviseerde voorwaarden onderschrijft en dat hij daaraan wil meewerken.
De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal naleven. In 2019 heeft verdachte na excessief drankgebruik diverse malen grensoverschrijdend en/of gevaar zettend gedrag vertoond. Zonder intensieve behandeling voor zijn verslavings- en psychische problematiek acht de rechtbank de kans groot dat verdachte opnieuw soortgelijke strafbare feiten pleegt.
Omdat de rechtbank verdachte van het in de zaak B tenlastegelegde zal vrijspreken, komt zij tot een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, passend
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten mishandeling en wederspannigheid, met lichamelijk letsel als gevolg. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan gedragingen die uiteindelijk alleen hebben geresulteerd in een beschadigde auto, maar evenzogoed gevaar hebben veroorzaakt voor personen.
Omdat verdachte langdurig verslaafd is aan alcohol, er sprake is van een psychische problematiek en omdat gebleken is dat verdachte in het afgelopen jaar met regelmatig onder invloed van alcohol de controle over zichzelf volledig kwijt is geraakt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7.3.2.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert € 475,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde immateriële schade volledig zal worden toegewezen, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte heeft in algemene zin verklaard dat hij bereid is om schade die door zijn toedoen is ontstaan te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade zowel betrekking heeft op het door het bewezenverklaarde opgetreden letsel en de daaruit voortkomende ongemakken als op het psychisch leed waarmee hij had te kampen als gevolg van hetgeen hem is overkomen.
Uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam en andere aantastingen in de persoon. Voor de categorie ‘andere aantastingen in de persoon’ geldt dat van een vergoeding van de schade op deze grond pas sprake kan zijn als er geestelijk letsel van enige omvang is. Gevoelens van onveiligheid en wantrouwen, hoe vervelend ook, zijn daarvoor onvoldoende. Gedacht kan worden aan psychische gevolgen waarvoor behandeling geïndiceerd is en waarvan onderbouwing van een deskundige beschikbaar is.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, in de vorm van letsel aan het oog van de benadeelde partij. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 september 2019).
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade die ziet op het psychisch leed dat de benadeelde partij ten gevolge van het feit zou hebben ondervonden heeft de benadeelde partij onvoldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De benadeelde partij kan het restant van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij
[naam eigenaar auto]vordert € 3.200,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat onderliggende stukken die deze schade onderbouwen niet zijn bijgevoegd.
De raadsman heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten. Verdachte heeft in algemene zin verklaard dat hij bereid is om schade die door zijn toedoen is ontstaan te vergoeden.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank constateert dat in de vordering is vermeld dat de benadeelde partij telefonisch de hoogte van het schadebedrag is meegedeeld en dat hij het schaderapport nog bij de autoverzekering zou opvragen. Dit rapport, of andere stukken die de hoogte van de schade onderbouwen, zijn echter niet nagezonden. De vordering is daarom onvoldoende onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.