ECLI:NL:RBAMS:2020:1545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
AMS 19/6834 en 19/6835
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging noodopvang van verzoekster op grond van zelfredzaamheid en terugkeerregeling naar Marokko

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die in noodopvang verblijft. De verzoekster, een Marokkaanse vrouw, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarin werd besloten haar noodopvang te beëindigen en haar aanvraag voor maatschappelijke opvang af te wijzen. De besluiten zijn genomen op de grond dat verzoekster niet zelfredzaam zou zijn en geen gebruik heeft gemaakt van de terugkeerregeling naar Marokko. Tijdens de zitting op 21 januari 2020 is gebleken dat verzoekster en haar minderjarige dochter niet als zelfredzaam kunnen worden aangemerkt, ondanks de argumenten van verweerder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de motivering van de besluiten gebrekkig is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoekster, waaronder haar verleden van huiselijk geweld en het feit dat zij nooit eerder in Nederland is geweest. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten een voorlopige voorziening te treffen, waarbij verweerder wordt opgedragen ervoor te zorgen dat verzoekster en haar dochter worden opgevangen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/6834 en 19/6835

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder besloten tot beëindiging van de noodopvang van verzoekster met ingang van 27 december 2019.
Bij besluit van 16 december 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van verzoekster om toegang tot de maatschappelijke opvang afgewezen.
Verzoekster heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Verzoekster is verschenen, samen met haar dochter, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Gelet op de onderlinge samenhang van beide zaken zal de voorzieningenrechter deze gelijktijdig behandelen.
3. Verzoekster (geboren op [geboortedatum 1] 1990) heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is op dit moment nog getrouwd met [persoon 1] (geboren op [geboortedatum 2] 1970). Verzoekster heeft vier kinderen, van wie twee uit een eerder huwelijk en twee kinderen met [persoon 1] (te weten [persoon 2] en [persoon 3] ). Van de andere twee kinderen (10 en 13 jaar) zijn geen gegevens bekend. Deze kinderen wonen, net als [persoon 2] , bij de moeder van verzoekster in Marokko. [persoon 3] (geboren [geboortedatum 3] 2017 ) heeft de Nederlandse nationaliteit en verblijft momenteel bij verzoekster in de noodopvang.
4. Uit het onderzoek van de kant van verweerder door de GGD (de Screening MO Gezinnen) komt naar voren dat verzoekster in 2019 samen met haar man vanuit Marokko naar Spanje is gereisd om daar een nieuw leven op te bouwen. Op 17 oktober 2019 is sprake geweest van huiselijk geweld, waarvan verzoekster aangifte heeft gedaan bij de politie. Zij is daarop in een vrouwenopvang geplaatst, waar zij van de Spaanse overheid geld (een vliegticket) heeft gekregen voor een reis naar Nederland samen met [persoon 3] . Het is onduidelijk waar [persoon 1] was in die periode. Verzoekster is op 22 november 2019 aangekomen in Nederland. Zij heeft eerst een paar dagen verbleven bij een onbekend gezin dat zij op Schiphol heeft ontmoet en dat zich enkele dagen over haar heeft ontfermd. Vervolgens heeft zij zich op 26 november 2019 samen met [persoon 3] gemeld bij het Centraal Meldpunt Dakloze Gezinnen.
5. Verzoekster is op haar 17e getrouwd met haar eerste man, met wie zij twee kinderen heeft gekregen. Verzoekster heeft in beide huwelijken te maken gehad met huiselijk geweld en seksueel misbruik. Verzoekster heeft geen netwerk in Nederland. Zij is nooit eerder in Nederland geweest. In Marokko heeft verzoekster geen netwerk anders dan haar moeder en haar zus, die zorgen voor haar andere drie kinderen.
6. Bij het primaire besluit I heeft verweerder besloten tot beëindiging van de noodopvang van verzoekster op de grond dat zij geen gebruik heeft willen maken van de terugkeerregeling naar Marokko. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om te worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang afgewezen op de grond dat zij voldoende zelfredzaam is.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zich in het dossier bevindende stukken, verklaringen en de Screening MO Gezinnen, alsmede hetgeen ter zitting is besproken, volop aanwijzingen bevatten dat verzoekster en haar dochter [persoon 3] niet als zelfredzaam kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft aan deze aanwijzingen in de besluiten geen overwegingen gewijd, zodat het de voorzieningenrechter onduidelijk is waarom verweerder verzoekster heeft tegengeworpen zelfredzaam te zijn. Zo is verweerder niet ingegaan op het feit dat verzoekster nooit eerder in Nederland is geweest, dat zij bij aankomst op Schiphol is opgevangen door een onbekend gezin dat zij daar heeft ontmoet, op het feit dat zij in Spanje in een vrouwenopvang heeft verbleven, op het feit dat [persoon 3] de Nederlandse nationaliteit heeft noch op het feit dat verzoekster inmiddels een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend. Evenmin is duidelijk waarom verweerder het verzoekster tegenwerpt geen gebruik te maken van de terugkeerregeling. Verweerder is niet ingegaan op de gemotiveerde stelling van verzoekster dat zij niet kan terugkeren naar Marokko omdat het daar niet veilig is voor haar en evenmin op de met verklaringen onderbouwde stelling van verzoekster dat haar moeder en haar zus leven van liefdadigheid en dus niet ook nog voor verzoekster en [persoon 3] kunnen zorgen.
8. Gelet op deze gebrekkige motivering in beide primaire besluiten betwijfelt de voorzieningenrechter of deze in bezwaar in stand kunnen blijven en ziet zij aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorlopige voorziening houdt in dat verweerder ervoor zorgt dat verzoekster samen met haar minderjarige dochter wordt opgevangen. Bij gebrek aan enige van verweerder op de zaak toegespitste afweging bepaalt de voorzieningenrechter voorts dat verweerder erop dient toe te zien dat deze opvang passend is voor [persoon 3] . Deze voorlopige voorziening geldt tot zes weken na de bekendmaking van beide beslissingen op bezwaar.
9. De voorzieningenrechter wijst er, ten behoeve van de beslissingen op bezwaar, nog op dat de gemachtigde van verzoekster ter zitting heeft verklaard dat verzoekster niet is gebonden aan Amsterdam en dat als verweerder bereid is zich in te zetten voor een ‘warme overdracht’, verzoekster hieraan alle benodigde medewerking zal verlenen.
10. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht in beide zaken vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (de voorzieningenrechter kent 1 (één) punt toe voor de beide verzoekschriften gezamenlijk, omdat ze samenhangen en volledig identiek zijn, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
in de zaken met zaaknummers AMS 19/6834 en 19/6835:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat
verweerder ervoor zorgt dat verzoekster samen met haar minderjarige dochter [persoon 3] wordt opgevangen tot zes weken na de bekendmaking van beide beslissingen op bezwaar;
- draagt verweerder op het in beide zaken betaalde griffierecht van € 47,- (totaal
€ 94,-) aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.