ECLI:NL:RBAMS:2020:153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
13.752062-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Belgisch Europees Aanhoudingsbevel

Op 7 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Nijvel, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 oktober 2019 en betreft een vrijheidsstraf van vijf jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd voor een diefstal met geweld, gepleegd op 16 oktober 2012. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vereisten van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat de opgeëiste persoon het recht heeft om verzet aan te tekenen tegen het verstekvonnis dat aan de overlevering ten grondslag ligt. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de rechtbank heeft de nodige waarborgen voor de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon in acht genomen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752062-18
RK nummer: 19/5800
Datum uitspraak: 7 januari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 januari 2014 door het Parket van de Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Nijvel (Nivelles), België en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in [detentieadres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 december 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Correctionele Rechtbank van Nijvel (Nivelles) van 7 oktober 2013.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende vermeld:
Het recht tot aantekening van verzet binnen de buitengewone termijn van 15 dagen vanaf de kennisname van de betekening van het vonnis.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, voldoet naar het oordeel van de rechtbank deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de feitsomschrijving niet genoegzaam is, omdat niet is omschreven waaruit het geweld heeft bestaan. Nu dit ontbreekt, is het specialiteitsbeginsel niet gewaarborgd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het EAB dient gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het op grond van de omschrijving in het EAB duidelijk voor de opgeëiste persoon is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De opgeëiste persoon is veroordeeld voor een diefstal met geweld, in vereniging gepleegd, op 16 oktober 2012 in Nijvel. Het feit dat het geweld niet nader is omschreven maakt niet dat voor de opgeëiste persoon niet duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd of dat het specialiteitsbeginsel niet wordt gewaarborgd.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de vraag of de uitvaardiging van het EAB in overeenstemming bestaat met het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 12 december 2019 in de zaak ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079).
In dit geval is een EAB uitgevaardigd terzake van een verstekvonnis en heeft de opgeëiste persoon het recht verzet in te stellen tegen dit vonnis. Dat is in dit geval nog niet gebeurd. In dit geval is rechtsoverweging 36 van genoemd arrest van het Hof van belang, waaruit volgt dat als er een eerdere gerechtelijke procedure bestaat waarin uitspraak is gedaan over de schuld van de gezochte persoon, dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit ervan kan uitgaan dat de beslissing om een EAB uit te vaardigen met het oog op de uitvoering van een straf, voortvloeit uit een nationale procedure waarin de persoon jegens wie een voor uitvoering vatbaar vonnis is gewezen, alle waarborgen heeft genoten waarmee het vaststellen van dergelijke beslissingen is omgeven. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon na de uitvaardiging van het EAB nog verzet tegen het verstekvonnis kan aantekenen maakt niet dat er ten tijde van het uitvaardigen van het EAB niet een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis voorlag. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak is voldaan aan de eisen die het Hof stelt aan de effectieve rechtsbescherming in geval van het uitvaardigen van een EAB door een niet-rechterlijke instantie. Er is geen grond voor het oordeel dat de officier van justitie niet bevoegd zou zijn in haar vordering ex artikel 23 OLW. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het lijstfeit niet in redelijkheid is aangekruist, omdat in het feitsomschrijving het geweldscomponent niet nader is omschreven.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder de hiervoor genoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. In dit geval vermeldt het EAB onder meer dat sprake zou zijn van een diefstal met geweld gepleegd door drie personen in een woning, waarbij een draagbare telefoon en een bankkaart zijn gestolen, welke bankkaart kort daarna is gebruikt bij een bank in de buurt. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat van een evidente tegenstrijdigheid in dit geval geen sprake is.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Nijvel (Nivelles), België.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 januari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.