ECLI:NL:RBAMS:2020:1515

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
13.751.934-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek in een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW

Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1984, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van tien maanden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om nadere informatie te verkrijgen over de weigeringsgrond ex artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 3 oktober 2019, en de behandeling vond plaats op 6 februari 2020. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig heeft om de zaak te beoordelen.

De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en er zijn vragen gerezen over de rechtsgang in Polen, met name over de vraag of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en of hij recht had op een advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet persoonlijk op de hoogte was gesteld van de zitting en dat er twijfels zijn over de rechtsgeldigheid van de procedure in Polen. De officier van justitie heeft betoogd dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in hoger beroep was opgeroepen, maar de rechtbank heeft meer informatie nodig om te bepalen of de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW van toepassing is.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en te schorsen voor onbepaalde tijd, zodat de officier van justitie de nodige vragen kan voorleggen aan de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft ook bevolen dat de opgeëiste persoon en een tolk voor de Poolse taal op een later tijdstip worden opgeroepen. Deze beslissing is genomen in het kader van de waarborging van een eerlijk proces en de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.934-19
RK nummer: 19/5763
Datum uitspraak: 20 februari 2020
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 september 2018 door
the District Court in Zamość(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1984,
verblijvende op het [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement by the Regional Court in Hrubiszówvan 1 juli 2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
Uit het EAB en de brieven van de Poolse uitvaardigende autoriteit van 28 oktober en
18 november 2019 blijkt ten aanzien van het vonnis
in eerste aanleghet volgende:

Information concerning the judgement of Regional Court in Hrubieszów passed on 1st July 2016, case reference number II IC 439/16:
(…) Upon the motion duly submitted by [opgeëiste persoon] , Regional Court in Hrubieszów appointed legal counsel, Anna Szymańska, a solicitor.
[opgeëiste persoon] was not served with the judgement personally. The above judgement was sent to the convicted at the address provided by him. Yet the registered letter with the court decision was advised twice by postal operator and was considered by court as duly served (…).
[opgeëiste persoon] does not have the right to file a motion for judicial review or the right to lodge en appeal against the judgement passed by Regional Court in Hrubieszów on 1st July 2016 in the case no II K 439/16. [opgeëiste persoon] was duly informed about the date of the trial (…). The information about the date of the trial was duly served at the address provided by him and the registered letter was advised twice by postal operator and was considered by court as duly served (…).”

Upon the motion duly submitted by [opgeëiste persoon] , Regional Court in Hrubieszów appointed a legal counsel by decision of 17 June 2016.
The defence relationship may be established upon an agreement (…) or upon an order by Presiding Judge, Court Referendary or by court decision (court-appointed legal counsel).
(…) the accused who does not have a legal counsel of his own choice, may demand that defence counsel be appointed to him if he/she can duly prove that they are unable to pay the defence costs (…). The decision on appointing a legal counsel by court means that the defence counsel is authorised to defend the accused. Such a defence counsel has the same status as a legal counsel of one’s own choice, that is he or she acts independently from the accused and by himself or herself.
Taking the above into consideration it needs to be stated that appointing a defence counsel by court is the same as giving a power of attorney.
Uit het EAB en de brieven van de Poolse uitvaardigende autoriteit van 28 oktober,
18 november en 11 december 2019 blijkt ten aanzien van de procedure in
hoger beroephet volgende:

It should be pointed out that court-appointed legal counsel lodged an appeal against the judgement of 1st July 2016. By decision of 20th October 2016 passed in the case no. II Ka 631/16 District Court in Zamośź (the court of the higher instance) sustained the appealed judgement.

Court appointed defence counsels are obliged to act in the proceedings until they are validly concluded (…), thus it is worth indicating that authorisation (power of attorney) for defence was binding also during the appeal hearing.
[opgeëiste persoon] did not appear in person at the appeal hearing on 20th October 2016. The convicted was served with the summons in person. [opgeëiste persoon] was not served in person with the decision (judgement) by District Court of 20th October 2016.”

Regional Court in Hrubieszów does not have any knowledge whether [opgeëiste persoon] met his defence counsel in person during the appeal procedure or whether he contacted him at all.
[opgeëiste persoon] did not appear in person at the appeal hearing on 20th October 2016 but his defence counsel appeared in person then.
[opgeëiste persoon] confirmed the acknowledgement of receipt of notice of scheduled trial for 20th October and the place of the hearing in the case II Ka 631/16 by his own signature.
4.2
Standpunten van de opgeëiste persoon en de officier van justitie
Namens de opgeëiste persoon heeft zijn raadsman betoogd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW aan de orde is.
Nadat de opgeëiste persoon in eerste aanleg is veroordeeld, is hoger beroep ingesteld. De appelinstantie ‘
sustained the appeal judgment’. Indien er meerdere instanties over een strafzaak hebben geoordeeld, dan is voor de toetsing aan artikel 12 OLW alleen de laatste instantie van belang, mits ten gronde over schuld en straf is geoordeeld. Dat laatste kan niet uit de voorhanden zijnde gegevens worden afgeleid, ook al is meerdere keren informatie ingewonnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van artikel 12 OLW. Om die reden moet worden gekeken naar het vonnis in eerste aanleg. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van een strafprocedure. De uitvaardigende justitiële autoriteit stelt dat de opgeëiste persoon ingevolge Pools recht in kennis is gesteld van de terechtzitting. De Overleveringswet bepaalt echter dat een verdachte tijdig en in persoon moet zijn gedagvaard voor de terechtzitting en dat is strijdig met wat er is gebeurd, namelijk verzending van de dagvaarding per post. De opgeëiste persoon was dus niet ter zitting aanwezig en was ook niet op de hoogte van de zitting geraakt. Evenmin was sprake van een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat die namens hem zijn verdediging heeft gevoerd. Over een eventuele machtiging is ook niets vermeld. Ten slotte doen ook de omstandigheden als bedoeld onder sub c en sub d van artikel 12 OLW zich niet voor en daarom moet de overlevering worden geweigerd. Subsidiair wordt verzocht om de zaak aan te houden voor het stellen van nadere vragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is. De opgeëiste persoon is bij de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg niet aanwezig geweest, maar zijn advocaat wel. Verder is de opgeëiste persoon voor de behandeling van de zaak in hoger beroep in persoon opgeroepen. Hij was dus op de hoogte van die zitting en heeft er voor gekozen om er niet naartoe te gaan. Daarom is artikel 12 OLW niet aan de orde. Omdat in hoger beroep het vonnis in eerste aanleg in stand is gebleven, is er geen sprake van een niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en valt ook de hoger beroepsprocedure onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Alvorens de rechtbank de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW kan beoordelen, heeft zij
nadere informatie nodig over de hoger beroepsprocedure, in het bijzonder over de vraag of in die procedure opnieuw ten gronde over de schuld van de opgeëiste persoon en straf is geoordeeld.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, moet immers alleen de laatste van die beslissingen aan artikel 12 OLW worden getoetst, voor zover althans bij die beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Is deze laatste beslissing een beslissing in hoger beroep, dan is de voorafgaande beslissing (eerste aanleg) niet relevant voor de toetsing aan artikel 12 OLW.
Uit de tot haar beschikking staande gegevens kan de rechtbank niet met zekerheid afleiden of de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft hierover meegedeeld dat de advocaat die aan de opgeëiste persoon was toegevoegd ter zitting aanwezig was en dat de
District Court in Zamośź (the court of the higher instance) sustained the appealed judgement.
Gelet hierop zal de rechtbank het onderzoek ter zitting openen teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Is in hoger beroep definitief uitspraak gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en aan hem een straf opgelegd, nadat de zaak (in feite en in rechte) ten
gronde is behandeld?
5. Beslissing
HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en L.Z. Achouak el Idrissi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (zaak Tupikas)