Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the District Court in Zamość(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
enforceable judgement by the Regional Court in Hrubiszówvan 1 juli 2016.
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
in eerste aanleghet volgende:
Information concerning the judgement of Regional Court in Hrubieszów passed on 1st July 2016, case reference number II IC 439/16:
Upon the motion duly submitted by [opgeëiste persoon] , Regional Court in Hrubieszów appointed a legal counsel by decision of 17 June 2016.
18 november en 11 december 2019 blijkt ten aanzien van de procedure in
hoger beroephet volgende:
It should be pointed out that court-appointed legal counsel lodged an appeal against the judgement of 1st July 2016. By decision of 20th October 2016 passed in the case no. II Ka 631/16 District Court in Zamośź (the court of the higher instance) sustained the appealed judgement.”
Court appointed defence counsels are obliged to act in the proceedings until they are validly concluded (…), thus it is worth indicating that authorisation (power of attorney) for defence was binding also during the appeal hearing.
Regional Court in Hrubieszów does not have any knowledge whether [opgeëiste persoon] met his defence counsel in person during the appeal procedure or whether he contacted him at all.
sustained the appeal judgment’. Indien er meerdere instanties over een strafzaak hebben geoordeeld, dan is voor de toetsing aan artikel 12 OLW alleen de laatste instantie van belang, mits ten gronde over schuld en straf is geoordeeld. Dat laatste kan niet uit de voorhanden zijnde gegevens worden afgeleid, ook al is meerdere keren informatie ingewonnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van artikel 12 OLW. Om die reden moet worden gekeken naar het vonnis in eerste aanleg. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van een strafprocedure. De uitvaardigende justitiële autoriteit stelt dat de opgeëiste persoon ingevolge Pools recht in kennis is gesteld van de terechtzitting. De Overleveringswet bepaalt echter dat een verdachte tijdig en in persoon moet zijn gedagvaard voor de terechtzitting en dat is strijdig met wat er is gebeurd, namelijk verzending van de dagvaarding per post. De opgeëiste persoon was dus niet ter zitting aanwezig en was ook niet op de hoogte van de zitting geraakt. Evenmin was sprake van een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat die namens hem zijn verdediging heeft gevoerd. Over een eventuele machtiging is ook niets vermeld. Ten slotte doen ook de omstandigheden als bedoeld onder sub c en sub d van artikel 12 OLW zich niet voor en daarom moet de overlevering worden geweigerd. Subsidiair wordt verzocht om de zaak aan te houden voor het stellen van nadere vragen.
District Court in Zamośź (the court of the higher instance) sustained the appealed judgement.