In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2020 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van de veroordeelde, die een taakstraf van 24 uren had opgelegd gekregen. De veroordeelde had de taakstraf niet uitgevoerd, wat leidde tot de beslissing van het Openbaar Ministerie om vervangende hechtenis toe te passen. De veroordeelde had op 31 december 2019 een bezwaarschrift ingediend tegen deze beslissing, waarin hij verzocht om een laatste kans om de taakstraf alsnog te verrichten. Tijdens de zitting heeft de veroordeelde verklaard dat hij door omstandigheden, waaronder detentie en het niet kunnen openen van zijn post, niet in staat was om de taakstraf uit te voeren. Zijn raadsman voerde aan dat de veroordeelde kwetsbaar is en dat een omzetting naar gevangenisstraf niet proportioneel zou zijn gezien zijn huidige situatie.
De officier van justitie steunde het verzoek van de veroordeelde en vroeg de politierechter om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De politierechter heeft de stukken en de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat, hoewel de veroordeelde niet met de taakstraf is begonnen, er voldoende aanleiding is om hem een laatste kans te geven. De rechter oordeelde dat de veroordeelde in staat is om de taakstraf binnen de gestelde termijn alsnog naar behoren uit te voeren. Daarom werd het bezwaarschrift gegrond verklaard, en werd bepaald dat de veroordeelde nog 22 uren taakstraf moet verrichten binnen vier maanden.