In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2020 een beschikking gegeven op een verzoek ex artikel 6:6:26 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, geboren in 1945, heeft een betalingsverplichting aan de Staat van € 61.440,- opgelegd gekregen in een ontnemingszaak. Hij heeft sinds 2006 geprobeerd deze verplichting na te komen, maar door zijn leeftijd, slechte gezondheid en beperkte financiële middelen is hij niet in staat om het resterende bedrag van circa € 26.000,- te betalen. De rechtbank heeft op basis van de omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn financiële situatie en de lange periode van afbetaling, overwogen dat het voortduren van de betalingsverplichting een punitief effect heeft in plaats van het beoogde reparatoire effect. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen kwijtschelding van het resterende bedrag aan het eind van het jaar, wat de rechtbank in overweging heeft genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek tot volledige kwijtschelding af te wijzen, maar heeft zij wel de verplichting tot betaling met € 25.000,- verminderd. Verzoeker moet na de afbetaling in februari 2020 nog ongeveer € 1.000,- afbetalen, waarna de verplichting tot betaling aan de Staat beëindigd zal worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open voor verzoeker.