ECLI:NL:RBAMS:2020:1499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
RK 20/443
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring klaagschrift teruggave rijbewijs na invordering wegens snelheidsoverschrijding

Op 12 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Klager, een zelfstandig timmerman, had zijn rijbewijs laten invorderen na een forse snelheidsoverschrijding op 6 januari 2020. Klager diende het klaagschrift in op 27 januari 2020, waarin hij verzocht om teruggave van zijn rijbewijs, dat hij dringend nodig had voor zijn werk. Hij stelde dat de inhouding van zijn rijbewijs hem in ernstige financiële problemen bracht, aangezien hij zonder rijbewijs niet in staat was zijn gereedschappen te vervoeren en zijn werklocaties te bereiken. De raadsman van klager benadrukte de noodzaak van teruggave, gezien de oplopende kosten en het gebrek aan inkomen door de inhouding van het rijbewijs.

De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave, wijzend op de ernst van de snelheidsoverschrijding en het risico van een langere ontzegging van de rijbevoegdheid in geval van veroordeling. De rechtbank overwoog dat, hoewel de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, de persoonlijke omstandigheden van klager zwaar wogen. De rechtbank concludeerde dat de kans op een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid korter zou zijn dan de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd. Daarom werd het klaagschrift gegrond verklaard en werd de teruggave van het rijbewijs aan klager gelast. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M.E. Leijten, in aanwezigheid van griffier C.T. St Rose.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96/012662-20
RK: 20/443
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres],
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. M.D. Rijnsburger,
[adres raadsman],
klager.

1.De procesgang

Het klaagschrift is op 27 januari 2020 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 12 februari 2020 klager, zijn raadsman en de officier van justitie, mr. P. van Laere, in openbare raadkamer gehoord.

2.De inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het rijbewijs van klager dat is ingevorderd en dat de officier van justitie onder zich houdt.
Klager heeft in zijn klaagschrift betoogd zijn rijbewijs dringend nodig te hebben voor zijn werk als zelfstandig timmerman. Hij is afhankelijk van zijn rijbewijs, want zonder auto kan hij niet zijn noodzakelijke gereedschappen vervoeren en de werklocaties bereiken. Vanaf de dag dat zijn rijbewijs is ingenomen is zijn inkomen volledig gestokt. Hij vreest ten gevolge hiervan zijn zakelijke en persoonlijke verplichtingen niet meer te kunnen voldoen, met alle gevolgen van dien. Klager wordt onevenredig in zijn belangen geschaad.
De raadsman van klager heeft in openbare raadkamer benadrukt dat de inhouding van het rijbewijs niet langer moet voortduren, omdat klager in financiële problemen komt. De kosten voor de gereedschappen en zijn auto lopen op, terwijl hij geen inkomen heeft. Klager ontkent niet dat hij te hard gereden heeft en hij heeft er enorm veel spijt van. Hij heeft van het CBR ook een cursus opgelegd gekregen, waardoor de kans op recidive wordt verminderd en klager ook al financieel gestraft wordt.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het rijbewijs aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van een zeer forse snelheidsoverschrijding en dat – gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie – ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan klager in geval van veroordeling door de rechter dan wel uitvaardiging van een strafbeschikking, een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd van langere duur dan de tijd gedurende die het rijbewijs is ingevorderd en ingehouden geweest en dat het persoonlijk belang van klager niet opweegt tegen het algemeen belang, waaronder de verkeersveiligheid, dat met verdere inhouding is gediend. De inhouding dient tenminste tot 6 maart voort te duren, gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

4.De beoordeling

Tegen klager is proces-verbaal opgemaakt ter zake van verdenking van overtreding van artikel 62 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, gepleegd op de ringweg A10 te Amsterdam op 6 januari 2020.
Het proces-verbaal houdt in dat klager de maximumsnelheid, aangegeven door bord model A1, na wettelijke correctie heeft overschreden met 85 kilometer per uur, uitgaande van een maximum snelheid van 100 kilometer per uur.
Op 6 januari 2020 is op grond van het bovenstaande het rijbewijs van klager ingevorderd.
Op 16 januari 2020 heeft de officier van justitie beslist dat het rijbewijs uiterlijk vier maanden tot uiterlijk 5 mei 2020 wordt ingehouden.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 5 februari 2020 van klager blijkt dat klager niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Het is nog onbekend wanneer de strafzaak tegen klager behandeld zal worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht de inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 lid 4 WVW 1994 rechtmatig, nu het vermoeden bestaat dat klager de maximumsnelheid met 50 kilometer per uur of meer heeft overschreden en niet is gebleken dat de officier van justitie niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Ondanks de ernst van het feit waarvan klager wordt verdacht, moet – gelet op de persoonlijke omstandigheden van klager – ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat aan klager een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, korter dan de tijd die het rijbewijs ingevorderd en ingehouden zal zijn geweest. Het beklag dient dan ook gegrond te worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
gegrond.
De rechtbank gelast de teruggave van het rijbewijs aan [klager].
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.E. Leijten, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.
Tegen deze beslissing staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.