Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond.
Rechtbank Amsterdam
Op 12 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Klager, een zelfstandig timmerman, had zijn rijbewijs laten invorderen na een forse snelheidsoverschrijding op 6 januari 2020. Klager diende het klaagschrift in op 27 januari 2020, waarin hij verzocht om teruggave van zijn rijbewijs, dat hij dringend nodig had voor zijn werk. Hij stelde dat de inhouding van zijn rijbewijs hem in ernstige financiële problemen bracht, aangezien hij zonder rijbewijs niet in staat was zijn gereedschappen te vervoeren en zijn werklocaties te bereiken. De raadsman van klager benadrukte de noodzaak van teruggave, gezien de oplopende kosten en het gebrek aan inkomen door de inhouding van het rijbewijs.
De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave, wijzend op de ernst van de snelheidsoverschrijding en het risico van een langere ontzegging van de rijbevoegdheid in geval van veroordeling. De rechtbank overwoog dat, hoewel de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, de persoonlijke omstandigheden van klager zwaar wogen. De rechtbank concludeerde dat de kans op een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid korter zou zijn dan de tijd dat het rijbewijs al was ingevorderd. Daarom werd het klaagschrift gegrond verklaard en werd de teruggave van het rijbewijs aan klager gelast. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M.E. Leijten, in aanwezigheid van griffier C.T. St Rose.