ECLI:NL:RBAMS:2020:1470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
13/284972-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van mishandeling met gebruik van geweld

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot afpersing, zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak kwam voort uit een incident op 11 november 2019, waarbij de verdachte samen met een ander de aangever mishandelde. Tijdens de zitting op 20 februari 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E.M. Steller.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn vader betrokken waren bij de mishandeling van de aangever, waarbij gebruik werd gemaakt van een hamer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot afpersing en de zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer en concludeerde dat de verdachte en zijn vader samen de aangever hebben mishandeld.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/284972-19 (Promis)
Datum uitspraak: 5 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.M. Steller naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich kort gezegd schuldig heeft gemaakt aan:
1. een poging tot afpersing, samen met een ander, van [slachtoffer] op 11 november 2019 in Amsterdam;
2. een poging tot zware mishandeling, samen met een ander, van [slachtoffer] op 11 november 2020;
subsidiair: een mishandeling, samen met een ander, van [slachtoffer] op 11 november 2020;
3. wederrechtelijke vrijheidsberoving, samen met een ander, van [slachtoffer] op 11 november 2020.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de 2e tot en met de 5e gedachtestreepjes bij feit 3, nietig is nu deze gedachtestreepjes geen verfeitelijkingen zijn van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De officier van justitie is van oordeel dat het evident is dat het geweld van belang is geweest bij het wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven van aangever. Immers, door het toegepaste geweld was aangever niet vrij de woning te verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dat wat staat vermeld bij deze gedachtestreepjes niet kan worden geconcludeerd dat verdachte en zijn raadsman niet wisten waartegen zij zich moesten verdedigen. De verweten handelingen in de tenlastelegging en de inhoud van het dossier laten daar geen onduidelijkheid over bestaan. Bovendien voldoet de dagvaarding aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eis van opgave van het feit. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangever dient te worden gevolgd, nu zijn verklaring door het dossier wordt ondersteund. Het feit dat aangever uit het raam is gesprongen versterkt zijn geloofwaardigheid nu het niet voor de hand ligt dat iemand zonder dringende reden vanaf de eerste verdieping naar beneden springt. Zijn verklaringen passen bovendien bij wat getuigen hebben gezien en verklaard. Ook rijmt zijn verklaring met het letsel dat bij aangever is geconstateerd. In het bijzonder wordt daarbij gewezen op het letsel op de linker elleboog. Ook de in de woning aangetroffen sporen passen in het verhaal van aangever. Tegenover de verklaring van aangever staat de verklaring van verdachte. Verdachte heeft zich zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht beroepen. Later heeft hij verklaard dat hij aangever twee klappen heeft gegeven om zijn vader te helpen die door aangever werd geslagen. De verklaring dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld is ongeloofwaardig. Op grond van het voornoemde in onderlinge samenhang bezien concludeert het Openbaar Ministerie dat de verdachten tezamen aangever hebben geslagen met de vuist en een hamer, gestoken met een schroevendraaier en vastgebonden met het touw; voor het verwurgen met een tas bevat het dossier onvoldoende ondersteuning. Verdachten hebben allebei deelgenomen aan dit geweld, zodat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Verdachten hebben door op deze wijze te slaan met een hamer tegen de rug van aangever en hem met een schroevendraaier te steken in zijn arm, minstens voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals onder feit 2 primair ten laste is gelegd. Dit geweld en het opzet van verdachten was er bovendien op gericht aangever – al dan niet via zijn zus – te dwingen tot afgifte van een geldbedrag zoals onder 1 ten laste gelegd. Ook het onder feit 3 ten laste gelegde medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving kan worden bewezen. Het toegepaste geweld maakt immers dat het voor aangever niet mogelijk was te vertrekken uit de woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van verdachte moet worden gevolgd. Zijn verklaring wordt ondersteund door die van zijn vader. Op bepaalde punten spreken zij elkaar ook tegen, waaruit blijkt dat zij hun verklaringen niet op elkaar hebben afgestemd. Het verhaal van verdachte wordt ondersteund door de getapte gesprekken in de PI. Aangever daarentegen is niet consequent in zijn verklaringen en zijn verklaringen zijn op meerdere onderdelen strijdig met de feiten. Er kan geen sprake zijn van wederrechtelijke bevoordeling, nu het geld niet van aangever was maar aan de vader van verdachte toebehoorde. Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde geldt hetzelfde als hiervoor is aangevoerd. Ten aanzien van het geweld heeft verdachte bekend dat hij aangever twee keer met de vlakke hand tegen het gezicht en de borst heeft geslagen om zijn vader te ontzetten nu die, terwijl aangever boven op hem zat, met een hamer werd geslagen. Er is dan ook sprake van noodweer. Er is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Er is geen sprake van medeplegen nu verdachte zich voldoende heeft gedistantieerd mede door de door hem geuite woorden dat het geweld moest stoppen. Van de beschuldiging dat aangever met een schroevendraaier is bewerkt moet verdachte worden vrijgesproken, nu er geen schroevendraaier in de woning is aangetroffen en uit de letselverklaring en de foto’s van het letsel ook niet blijkt dat dit door een schroevendraaier is veroorzaakt. Dit letsel past veel beter bij het slaan met een hamer zoals door verdachte is verklaard. Ook het verwurgen met een vuilniszak of plastic zak kan niet worden bewezen. De vuilniszak is niet aangetroffen en bij aangever zijn ook geen striemen in de nek zichtbaar geweest. Ook van het vastbinden van aangever met een touw is niets gebleken.
Van een poging tot zware mishandeling is geen sprake, nu niets kan worden gezegd over de kracht waarmee is geslagen. Er is geslagen richting de elleboog van aangever. Daarmee is geen sprake van opzet dan wel voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. Ook van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling moet verdachte worden vrijgesproken, nu sprake is van noodweer en voor het overige geen sprake is van medeplegen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals onder 3 ten laste is gelegd kan niet worden bewezen. Het verhaal van aangever is immers niet geloofwaardig en nergens blijkt uit hoe lang de vrijheidsberoving zou hebben geduurd. Aangever heeft zich uit het raam laten glijden en was daarbij onder invloed van drugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat aangever voor de vader van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , een geldbedrag naar Jamaica zou overboeken door geld van de vader van verdachte af te geven bij Ria money transfer. Aangever heeft deze opdracht buiten medeweten van de vervolgens geannuleerd en kon zo het geldbedrag bij de money transfer ophalen. De vader van verdachte was hiervan op de hoogte geraakt doordat hij bij de money transfer uitleg ging vragen over de betalingsopdracht en hij toen te horen kreeg dat de betalingsopdracht door aangever was geannuleerd. Na enige tijd is de vader van verdachte weer met aangever in contact gekomen. Aangever ontkende de betalingsopdracht te hebben geannuleerd, waarop aangever en de vader van verdachte samen naar de betreffende money transfer zijn gegaan om navraag te doen. Hierna zijn aangever en de vader van verdachte naar de woning van [naam 1] aan de [adres] gegaan. Hier heeft zich het een en ander afgespeeld, waarbij ook verdachte deels aanwezig is geweest, waarna aangever via het raam op de 1e etage de woning heeft verlaten. Aangever is vervolgens naar een coffeeshop in de buurt gegaan en vertelde de medewerker die daar aanwezig was in het Engels dat ze hem hadden geprobeerd te kidnappen. Hij vroeg aan de man of hij de politie wilde bellen. Vervolgens verklaarde aangever aan de telefoon dat ze hadden geprobeerd hem te kidnappen en hem hadden gestoken.
De vader van verdachte heeft verklaard dat in de woning een worsteling is ontstaan waarbij hij aangever met een hamer op de achterkant van zijn bovenarm heeft geslagen om zichzelf te verdedigen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever twee klappen heeft gegeven om zijn vader te ontzetten nu zijn vader door aangever werd aangevallen.
Vrijspraak poging tot afpersing
De rechtbank acht niet bewezen dat ten aanzien van de afpersing sprake is geweest van medeplegen tussen verdachte en zijn vader. Verdachte heeft aangever weliswaar twee klappen gegeven, maar hij heeft hierna de woning verlaten. Van een eventueel vooropgezet plan om aangever samen te dwingen tot afgifte van een geldbedrag is niet gebleken. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling subsidiair mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat de vader van verdachte aangever met een hamer heeft geslagen. Ook het slaan en stompen tegen het hoofd en het lichaam door verdachte kan worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van een nauwe een bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn vader waardoor sprake is van medeplegen. Verdachte en zijn vader hebben immers allebei deelgenomen aan het geweld. De bewezen verklaarde handelingen kunnen echter niet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Hoewel sprake is geweest van fors geweld dat is uitgeoefend door de vader van verdachte, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat vitale delen zijn geraakt. De verwondingen bij de aangever bevinden zich voornamelijk op de linker elleboog. De rechtbank kan niet vaststellen dat de handelingen van verdachte en zijn vader zwaar lichamelijk letsel konden veroorzaken. Verdachte zal daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Wel kunnen voornoemde handelingen worden gekwalificeerd als mishandeling, waardoor het onder 2 subsidiair bewezen wordt verklaard. De rechtbank volgt niet het verweer van de verdediging dat sprake is van noodweer en verdachte daarom moet worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zijn vader moest verdedigen. Uit de verklaring van aangever, uit een getapt telefoongesprek waarin de vader van verdachte zegt dat hij iemand op zijn plek moest zetten en dat hij degene is die iemand pijn heeft gedaan en uit het tapgesprek van [naam 2] met een onbekende man op 12 november 2019 (sessienummer 12) komt juist naar voren dat de vader van verdachte de agressor was. Van een noodweersituatie is daarom geen sprake geweest. Gelet op het voorgaande kan het tezamen en in vereniging mishandelen van aangever worden bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte of zijn vader aangever heeft vastgebonden, nu hiervoor onvoldoende bewijs is en verdachte dit onderdeel ontkent. Er is weliswaar een bebloed touw in de woning aangetroffen, maar het bloed is niet onderzocht zodat niet kan worden vastgesteld van wie dit bloed afkomstig is en bovendien komt dit touw niet overeen met de beschrijving van het touw zoals door aangever is gegeven. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte aangever naar zijn zus heeft laten bellen om via haar aan geld te komen. Verdachte ontkent dit immers en heeft hierover verklaard dat aangever zelf met het idee kwam zijn zus te bellen en haar wilde bewegen tot het overmaken van een geldbedrag door middel van een door aangever zelf gemaakte foto (selfie) waarop hij een doek in zijn mond heeft en ontvoerd lijkt te zijn. Nu de verklaring van aangever op dit onderdeel niet wordt ondersteund door enig bewijs zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het steken met een schroevendraaier niet kan worden bewezen. In de woning waar aangever zou zijn gestoken is immers geen schroevendraaier aangetroffen, verdachte en zijn vader ontkennen de tenlastelegging op dit specifieke onderdeel en van het letsel van aangever is niet door een deskundige vastgesteld dat dit (zeer waarschijnlijk) door een schroevendraaier is veroorzaakt. Verdachte zal daarom ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het wurgen met een plastic tas of vuilniszak evenmin kan worden bewezen. Bij de doorzoeking van de woning is geen plastic tas dan wel vuilniszak aangetroffen en bij aangever is ook geen letsel vastgesteld dat op verwurging wijst. Verdachte zal ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Naar het oordeel van de rechtbank kan het slaan, stompen en het slaan met een hamer worden bewezen, maar hieruit volgt niet zonder meer dat aangever is belet om de woning te verlaten. Er is geen bewijs waaruit blijkt dat aangever door verdachte en/of zijn vader is belet de woning te verlaten. Dat aangever zich kennelijk dermate onveilig heeft gevoeld dat hij zich genoodzaakt voelde de woning via een raam op de 1e etage te verlaten, maakt dat niet anders. Verdachte zal van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

2.

op 11 november 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen, te slaan en te stompen tegen het hoofd en tegen het lichaam en
- meermalen, met een hamer te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat aangever het geld van de medeverdachte had gestolen. Daar komt bij dat verdachte een ondergeschikte rol had ten opzichte van de medeverdachte. Verdachte is een jonge man die ook in zijn overkomen en manier van communiceren jong is. Hij is in een land waar hij de taal niet spreekt en is volledig afhankelijk van zijn vader. Verdachte is ‘first offender’ en het valt hem zwaar om gedetineerd te zijn. Verdachte wil na zijn detentie graag terug naar Jamaica en wil wat van zijn leven maken. Een onvoorwaardelijk strafdeel dat gelijk is aan de voorlopige hechtenis is voldoende, met eventueel een voorwaardelijk strafdeel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met zijn vader mishandelen van aangever. Hierbij is gebruik gemaakt van een hamer. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
De rechtbank komt alles afwegende tot het oordeel dat een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van voorarrest op zijn plaats is. Deze straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie poging tot afpersing, poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving niet bewezen acht.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde:
medeplegen van mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E. Bouwhuis en V.R. Hofstee, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2020.