Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot afpersing, zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak kwam voort uit een incident op 11 november 2019, waarbij de verdachte samen met een ander de aangever mishandelde. Tijdens de zitting op 20 februari 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E.M. Steller.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn vader betrokken waren bij de mishandeling van de aangever, waarbij gebruik werd gemaakt van een hamer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot afpersing en de zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer en concludeerde dat de verdachte en zijn vader samen de aangever hebben mishandeld.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.