ECLI:NL:RBAMS:2020:1418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
13/752225-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Gdańsk, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 13 december 2019 en betreft een strafzaak waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, waarvan nog één jaar, drie maanden en veertien dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 6 en 18 februari 2020 is de zaak behandeld, waarbij de rechtbank aanvullende informatie heeft opgevraagd bij de Poolse autoriteiten over de omzetting van de voorwaardelijke straf naar een onvoorwaardelijke straf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet gehoord is tijdens de omzettingszitting, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen belemmering vormt voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseert op de geldigheid van het EAB en het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten van de Europese Unie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. A.F. van Hoorn als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752225-19
RK nummer: 20/42
Datum uitspraak: 3 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 oktober 2019 door de
Regional Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 6 februari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.M. Dekker, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op de zitting is gebleken dat uit de stukken de beslissing van de Poolse rechter tot omzetting van de voorwaardelijk opgelegde straf in een onvoorwaardelijke straf onvoldoende duidelijk is geworden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 18 februari 2020 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen hieromtrent nadere informatie op te vragen bij de Poolse justitiële autoriteiten.
Zitting 18 februari 2020
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank, in gewijzigde samenstelling, het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek bevond. Gehoord zijn de officier van justitie mr. R. Vorrink en de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon. De voorzitter maakt melding van een schriftelijke verklaring d.d. 17 februari 2020 van de opgeëiste persoon, waarin de opgeëiste persoon afstand doet van het recht ter zitting aanwezig te zijn. Deze verklaring is in het dossier gevoegd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
valid court judgement of the District Court Gdańsk-North in Gdańsk (Sd Rejonowy Gdańsk-Pólnoc w Gdańsku)van 9 maart 2015 (XI K 51/15).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert nog één jaar, drie maanden en 14 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse justitiële autoriteiten over het omzettingsvonnis. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 89 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 (C-571/17 PPU, ‘Ardic’) is de opgeëiste persoon niet gehoord tijdens de zitting waarbij de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat – volgens vaste rechtspraak – artikel 12 OLW niet ziet op beslissingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, voor zover deze de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf niet wijzigen (zie het genoemde arrest Ardic en bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 11 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:153). In deze zaak is aanvankelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar opgelegd welke bij beslissing van 6 november 2018 tenuitvoer is gelegd. Op deze laatste beslissing is artikel 12 OLW niet van toepassing.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden voor het hieromtrent verstrekken van nadere informatie door de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het verweer wordt verworpen.

6.Overige verweren

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verder gesteld dat uit de Nederlandse vertaling van de Poolse omzettingsbeslissing van 6 november 2018 die ten grondslag ligt aan het EAB niet zonder meer voortvloeit dat de uitspraak van 25 juli 2018 onherroepelijk is geworden. Deze uitspraak vormt de doorslaggevende basis voor de omzettingsbeslissing.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat – bij de beoordeling van een overleveringsverzoek dat strekt tot de tenuitvoerlegging van een opgelegde straf – niet is vereist dat dit een onherroepelijke beslissing is; wel moet de beslissing voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn. De rechtbank gaat er evenwel vanuit dat de uitspraak van 25 juli 2018 onherroepelijk is en mitsdien ook voor tenuitvoerlegging vatbaar omdat in de Engelse vertaling van de Poolse omzettingsbeslissing van 6 november 2018 die ten grondslag ligt aan het EAB in de tweede alinea onder ‘
The reasons’ is opgenomen dat het gaat om
‘(…) the valid and final judment issued in the case ref. II K 8932/18 on 25 July 2018 (…)’. Mede gelet op het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen lidstaten heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Gdańsk(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.