ECLI:NL:RBAMS:2020:1384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
13/188345-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van ex-echtgenote

Op 7 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging van zijn ex-echtgenote. De zaak kwam voort uit een incident op 4 augustus 2019 in Amstelveen, waar de verdachte, na een woordenwisseling, zijn ex-echtgenote mishandelde door haar in het gezicht te slaan en haar aan haar haren te trekken. Tijdens deze confrontatie dreigde hij haar van het balkon te gooien. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder de verklaringen van de aangeefster en getuigen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte de aangeefster heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, maar niet bewezen kon worden dat hij daadwerkelijk de intentie had om haar van het leven te beroven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte de bedreiging en de mishandeling wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de aangeefster en de kinderen die getuige waren van het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/188345-19 en 13/112081-17 (vordering tenuitvoerlegging) (Promis)
Datum uitspraak: 7 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
nu gedetineerd in het Huis van Bewaring van [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven,
- ( terwijl de schuifpui naar het balkon open was) voornoemde [aangeefster] heeft opgetild en/of opgepakt en/of met voornoemde [aangeefster] richting het balkon is gelopen en/of
- voornoemde [aangeefster] daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd: “I’ll kill you”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( terwijl de schuifpui naar het balkon open was) voornoemde [aangeefster] heeft opgetild en/of opgepakt en/of met voornoemde [aangeefster] richting het balkon is gelopen en/of
- voornoemde [aangeefster] daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd: “I’ll kill you”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- ( terwijl de schuifpui naar het balkon open was) voornoemde [aangeefster] op te tillen en/of op te pakken en/of met voornoemde [aangeefster] richting het balkon te lopen en/of
- voornoemde [aangeefster] daarbij dreigend de woorden toe te voegen: “I’ll kill you”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, [aangeefster] heeft
mishandeld door
- voornoemde [aangeefster] eenmaal of meermalen in/tegen haar gezicht, in elk geval op/tegen haar lichaam, (met de vlakke hand) te slaan en/of te stompen en/of
- voornoemde [aangeefster] aan haar haren, in elk geval aan haar lichaam, naar achteren te trekken (waardoor zij ten val kwam) en/of
- voornoemde [aangeefster] aan haar haren, in elk geval aan haar lichaam, naar de woonkamer te trekken en/of te slepen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt naar voren gebracht dat zij uit de aangifte van [aangeefster] (hierna te noemen: aangeefster) en de verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] , onder meer het volgende afleidt.
Verdachte heeft aangeefster mishandeld nadat er een woordenwisseling was ontstaan waarbij hij haar meerdere klappen in het gezicht heeft gegeven. Aangeefster probeerde de woning te ontvluchten, maar verdachte trok haar aan haar haren vanaf de voordeur de kamer in, tilde haar vervolgens halverwege de woonkamer op, waarbij hij tegen aangeefster heeft gezegd dat hij haar van het balkon zou gooien, en is met aangeefster in zijn armen richting de openstaande balkondeur gelopen. Deze handelingen van verdachte en de indruk die deze handelingen op de getuigen maakten, zijn aan te merken als een begin van uitvoering om aangeefster van het leven te beroven. Het voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster volgt eveneens hieruit, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte zich met aangeefster in zijn armen in de directe nabijheid van de balkondeur bevond en vanaf deze balkondeur nog geen stap hoefde te worden gezet om de reling te bereiken en aangeefster hierover te werpen. Dit zou, gezien het feit dat het appartement gelegen is op de 7e etage van het appartementencomplex, naar algemene ervaringsregels vrijwel zeker tot haar dood hebben geleid. Deze gedragingen kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangeefster gericht, dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg heeft aanvaard.
Ook acht de officier van justitie de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling van aangeefster door haar meermalen in het gezicht te slaan, aan haar haren te trekken en haar mee te sleuren, bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem onder feit 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling heeft zij onder meer bepleit dat verdachte ontkent te hebben geprobeerd aangeefster van het balkon te gooien en dat hij dit ook niet van plan was. Verdachte heeft ook niet gezegd “I’ll kill you”. Verder kunnen de verklaringen van aangeefster niet voor het bewijs worden gebruikt omdat deze ongeloofwaardig en tegenstrijdig zijn. Om die reden kan het onder feit 1 primair of het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde niet worden bewezen. Mocht de rechtbank wel van oordeel zijn dat verdachte geprobeerd heeft aangeefster richting het balkon te brengen en daarbij “I’ll kill you” heeft gezegd, dan is hiermee nog geen sprake van een begin van uitvoering. Verdachte stond immers niet op het balkon met aangeefster en hij heeft haar niet getild tot de reling van het balkon. Hij heeft haar evenmin geduwd of aanstalten gemaakt haar te duwen van het balkon. Er zou in die omstandigheden hooguit sprake kunnen zijn van bedreiging.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de verdachte verweten mishandeling van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feitelijke toedracht.
Op 4 augustus 2019 bevond verdachte zich in de woning van aangeefster op het adres [adres 1] . De woning is gelegen op de 7e etage van het appartementencomplex. Verdachte zou de twee dochters op komen halen om ze mee te nemen naar het zwembad. Er ontstond een woordenwisseling tussen verdachte en aangeefster waarbij verdachte op enig moment aangeefster twee keer in het gezicht heeft geslagen. Aangeefster kreeg direct een bloedneus en heeft toen geprobeerd van verdachte weg te vluchten, de woning uit. Verdachte wilde voorkomen dat aangeefster de woning zou verlaten en heeft haar, toen zij bij de voordeur was, aan haar haren vastgepakt en getrokken, waardoor aangeefster op de grond terecht is gekomen. Hierna heeft hij haar aan haar lichaam terug de woonkamer in gesleept, tot aan het midden van de woonkamer waar matrassen op de grond lagen. De schuifpui van het balkon stond op dat moment open. Tot zover zijn de feiten door verdachte niet betwist.
Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat het volgende heeft plaatsgevonden, hetgeen door verdachte is betwist.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar vervolgens heeft opgepakt en opgetild en met haar in zijn armen in de richting van het balkon is gelopen. Getuige [getuige 1] was die middag eveneens in de woning aanwezig en ondersteunt die verklaring. Zij heeft namelijk gezien dat verdachte aangeefster oppakte en optilde ‘zoals je een bruid optilt en over de drempel draagt’, waarna verdachte twee of drie stappen met aangeefster richting de geopende balkondeur is gelopen. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte tijdens het optillen in de Koreaanse taal tegen haar heeft gezegd: ‘Ik gooi je over het balkon’. Hoewel getuige [getuige 1] deze woorden niet heeft gehoord en verdachte dit dreigement heeft ontkend, volgt de rechtbank de verklaring van aangeefster ook op dit punt. Deze verklaring vindt immers steun in de wijze van handelen van verdachte. Hij tilde haar immers op en liep met haar in de richting van het balkon. Bovendien heeft verdachte ter zitting verklaard dat aangeefster tegen hem zei dat zij fouten heeft gemaakt en spijt had. Aangeefster heeft daarover zelf in de aangifte verklaard dat zij tegen verdachte heeft gezegd: ‘Ik heb fouten gemaakt, spaar mijn leven’, nadat verdachte haar in de Koreaanse taal dreigde van het balkon te gooien en haar oppakte en optilde.
Aangeefster heeft verder verklaard dat zij zich heeft verzet toen verdachte met aangeefster in zijn armen naar het balkon liep. Getuige [getuige 1] verklaart hierover dat aangeefster zich toen wist los te rukken en op de grond viel. Uit de verklaring van aangeefster en getuige [getuige 1] haalt de rechtbank dat de onbekend gebleven getuige en getuige [getuige 2] vervolgens binnen komen lopen. De onbekend gebleven getuige verklaart bij de politie dat hij/zij zag dat verdachte aangeefster over de grond richting de balkondeur sleepte. Bij de rechter-commissaris verklaart de onbekend gebleven getuige dat hij/zij zag dat verdachte met zijn ene hand aangeefster in bedwang hield en met zijn andere hand naar het balkonraam reikte. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte aangeefster richting het balkon schoof.
Nu de aangifte op verschillende punten ondersteund wordt door getuigen en ook door wat verdachte ter zitting heeft verklaard, verwerpt de rechtbank het verweer dat de verklaringen van aangeefster niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
4.3.2
Vrijspraak van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte het voornemen heeft gehad om aangeefster van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij dit van plan was, zodat uit de verklaring van verdachte dit voornemen niet kan worden afgeleid. De rechtbank zal daarom beoordelen of dit voornemen wel uit de hiervoor beschreven gedragingen kan worden gedestilleerd. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de handelingen van verdachte onvoldoende dwingend tot de conclusie leiden dat verdachte daadwerkelijk de intentie had aangeefster van het leven te beroven dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht daarom niet bewezen hetgeen onder feit 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.3
Het oordeel over de onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging
De rechtbank acht gelet op de hiervoor vastgestelde feiten wel bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door haar op te pakken en te tillen en met haar richting het balkon te lopen. Verdachte heeft deze bedreiging kracht bijgezet door in de Koreaanse taal tegen aangeefster te zeggen: ‘Ik gooi je over het balkon’. De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – niet bewezen dat verdachte heeft gezegd: ‘I’ll kill you’, omdat uit de stukken in het dossier blijkt dat het de onbekend gebleven getuige is geweest die deze woorden heeft gebruikt. Verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastegelegde bedreiging worden vrijgesproken.
4.3.4
Het oordeel over de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling
De rechtbank acht dit feit bewezen, onder meer op grond van de bekennende verklaring van verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage (
bijlage I)opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. (meer subsidiair)
op 4 augustus 2019 te Amstelveen [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door, terwijl de schuifpui naar het balkon open was, voornoemde [aangeefster] op te tillen en op te pakken en met voornoemde [aangeefster] richting het balkon te lopen.
2.
op 4 augustus 2019 te Amstelveen [aangeefster] heeft mishandeld door voornoemde [aangeefster] meermalen tegen haar gezicht met de vlakke hand te slaan en haar aan haar haren te trekken waardoor zij ten val kwam en haar aan haar lichaam naar de woonkamer te slepen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 primair en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij dienen ook de bijzondere voorwaarden, zoals vermeld door de reclassering, te worden opgelegd, te weten: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, meewerken aan schuldhulpverlening, een contactverbod (zowel direct als indirect) met aangeefster, geen andere huisvesting zonder toestemming van het Openbaar Ministerie, verdachte moet openheid van zaken geven over zijn woonsituatie en financiële situatie, en eventuele contactopbouw met kinderen dient in samenwerking met de jeugdinstantie waar de kinderen bekend zijn, plaats te vinden. Verder vordert zij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht en oplegging van een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Die maatregel moet inhouden dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag zoeken of hebben met aangeefster voor de duur van drie jaren. Ook de vrijheidsbeperkende maatregel moet dadelijk uitvoerbaar zijn. Voor iedere overtreding daarvan vordert zij vervangende hechtenis voor de duur van een week.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat – indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt van een of meer feiten – dient te worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Verdachte heeft inmiddels 4,5 maand in detentie doorgebracht. Dat is langer dan de duur van een straf die doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Daarom is hij inmiddels genoeg gestraft, ook gelet op het gegeven dat het voorarrest zeer nadelige gevolgen heeft gehad voor het persoonlijke leven van verdachte. Hij is zijn woning kwijtgeraakt, hij is zijn goede baan na 16 jaar trouwe dienst verloren en hij heeft gedurende de tijd dat hij vast zit geen contact meer gehad met zijn kinderen. Verder heeft zij naar voren gebracht dat verdachte bereid is zich aan de voorgestelde voorwaarden te houden. Oplegging van een contactverbod als afzonderlijke maatregel is onnodig en deze kan beter alleen als bijzondere voorwaarde worden opgelegd. Daarbij moet het hebben van indirect contact wel mogelijk zijn omdat verdachte contact moet kunnen hebben met zijn kinderen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-echtgenote. Ook heeft hij haar gedreigd van het balkon te gooien. Dit zijn ernstige feiten die hebben plaatsgevonden in de huiselijke sfeer en in het appartement waar aangeefster woont met hun twee jonge dochters. Dit is juist de plek waar aangeefster en de kinderen zich veilig moeten kunnen voelen. De kinderen waren ten tijde van het plegen van de delicten ook in de woning aanwezig en hebben gezien dat hun vader hun moeder heeft bedreigd en pijn en letsel heeft toegebracht. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en haar grote angst aangejaagd.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 september 2019 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten gepleegd tegen zijn ex-echtgenote waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte liep nog in de proeftijd op het moment dat hij zich opnieuw aan strafbare feiten jegens zijn ex-echtgenote schuldig maakte. De rechtbank weegt dit als strafverhogende omstandigheid mee bij het bepalen van de strafduur. De aard en de ernst van de bewezen geachte feiten en het recidiveren in de proeftijd, maken bovendien dat de rechtbank nu als strafmodaliteit een gevangenisstraf geboden acht.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 19 december 2019. Daaruit volgt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Zoals de toezichthouder van verdachte ook ter terechtzitting heeft toegelicht, baart het de reclassering zorgen dat verdachte geen realistisch beeld heeft van het contact en de relatie met zijn ex-echtgenote. Ook heeft verdachte onvoldoende openheid van zaken gegeven over de problematische relatie met zijn ex-echtgenote en zijn persoonlijke omstandigheden. Om die reden adviseert de reclassering bij oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening, geen andere huisvesting zonder toestemming van het openbaar ministerie, openheid geven over zijn woonsituatie en zijn financiële situatie, en eventueel contactopbouw met zijn kinderen in samenwerking met de jeugdinstantie. Ook adviseert de reclassering oplegging van een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Dit voorwaardelijke deel maakt de noodzakelijke behandeling en begeleiding van verdachte mogelijk. Omdat onvoldoende inzicht is verkregen in de psychische problematiek die mogelijk bij verdachte speelt, zal de rechtbank ook bepalen dat verdachte meewerkt aan diagnostiek zodat de ambulante behandeling daarop kan worden afgestemd. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard daaraan mee te werken en kan zich ook met de andere voorwaarden verenigen. In plaats van oplegging van een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel, kiest de rechtbank ervoor om het contactverbod als bijzondere voorwaarde op te nemen, zodat de reclassering vinger aan de pols kan houden en het contact tussen verdachte, de kinderen en eventueel (indirect) de moeder van de kinderen, kan regisseren. Het voorwaardelijk strafdeel dient tevens als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Vanwege de aard van de gepleegde feiten en de omstandigheid dat langere begeleiding van verdachte wenselijk is, zal hierbij een proeftijd van drie jaren worden gesteld.
De rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu zij – met de officier van justitie – van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat het gevaar voor herhaling groot is, volgt ook uit de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-echtgenote en ten tijde van de huidige strafbare feiten nog in een proeftijd liep. Bovendien hebben verdachte en het slachtoffer in de toekomst mogelijk weer contact met elkaar over de (opvoeding van) de kinderen.
Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal de straf lager uitvallen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar zullen zijn, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 24 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/112081-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 6 april 2018, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek ‘bewezenverklaring’ is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
250 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
90 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt:
Stelt daarbij alsalgemene voorwaardendat:
1. Veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
2. Veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. Veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat:
1. Veroordeelde zich binnen drie dagen na invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zo lang de reclassering dat nodig vindt, het meewerken aan huisbezoeken daaronder begrepen.
2. Veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De behandeling start zodra aanbod beschikbaar is. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3. Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat hij meewerkt aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
4. Veroordeelde mag gedurende de proeftijd van
drie (3) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , zo lang en voor zover de reclassering dit verbod noodzakelijk acht. Het noodzakelijke contact over (de opvoeding van) de kinderen wordt geregisseerd door de reclassering, zo lang de reclassering dit nodig acht.
5. Veroordeelde geeft openheid over zijn woonsituatie en financiële situatie.
6. Eventuele contactopbouw met zijn kinderen dient plaats te vinden in samenwerking met de jeugdinstantie waarbij de kinderen bekend zijn.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan reclassering Nederland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 6 april 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een
taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 januari 2020.
[(...)]