ECLI:NL:RBAMS:2020:1375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
13/529083-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige betekening en verwarring door stempel op oproep in strafzaak

Op 19 februari 2020 vond een terechtzitting plaats bij de Rechtbank Amsterdam in een strafzaak met parketnummer 13/529083-09. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn raadsman, mr. M. Jansen, was aanwezig en verklaarde dat hij niet gemachtigd was om de veroordeelde te vertegenwoordigen. De zaak draaide om de rechtsgeldigheid van de oproep voor de zitting, die eerder op 11 februari 2020 was gedaan. De rechtbank had deze oproep op 4 februari 2020 nietig verklaard omdat niet voldaan was aan de betekeningsvoorschriften. De officier van justitie, mr. D.J. de Jong, voerde aan dat de betekening op 14 februari 2020 rechtsgeldig was, maar de raadsman betwistte dit en stelde dat de stempel op de oproep verwarring veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de stempel op de akte de indruk wekte dat de veroordeelde moest instemmen met een verkorte termijn, wat niet het geval was. Hierdoor kon de inhoudelijke behandeling van de zaak niet doorgaan. De rechtbank besloot het onderzoek te schorsen en het Openbaar Ministerie de gelegenheid te geven om een nieuwe zittingsdatum voor te stellen en de veroordeelde op de juiste wijze op te roepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VI-zaaknummer: 99/000730-43
Parketnummer: 13/529083-09
PROCES-VERBAAL
TERECHTZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige strafkamer, op 19 februari 2020.
Tegenwoordig:
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. D.C. van Reekum en G.P.C. Janssen, rechters
en mr. C.A. Mud, griffier.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. D.J. de Jong, officier van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen veroordeelde uitroepen.
De voorzitter belast de jongste rechter met de leiding van het onderzoek.
De veroordeelde, opgeroepen als:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse, die verklaart raadsman van veroordeelde te zijn. De raadsman verklaart dat veroordeelde hem niet uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te vertegenwoordigen, maar dat hij wel bevoegd is het woord in het kader van de voorvragen ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de oproep te voeren.
Tevens zijn op de zitting aanwezig drie medewerkers van de reclassering, te weten M. Schaap, C. Pöll, en J. van Blitterswijk.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik verwacht mijn cliënt niet. Ik heb in de afgelopen periode geen contact met hem gehad waardoor ik me niet gemachtigd acht het woord te voeren wanneer de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering.
De jongste rechter deelt mee dat de officier van justitie voorafgaand aan de zitting per e-mail heeft gecorrespondeerd met de rechtbank en de raadsman en een toelichting heeft gegeven op de rechtsgeldigheid van de betekening. Op de zitting van 4 februari 2020 is de oproep door de rechtbank nietig verklaard omdat er niet werd voldaan aan een van de betekeningsvoorschriften. Er had toen wel een ‘oude’ griffiebetekening plaatsgevonden, maar geen ‘nieuwe’ OM-betekening waaraan volgens de per 1 januari 2020 in werking getreden Wet USB moet worden voldaan. De vraag die nu allereerst speelt, is of verdachte deze keer wel rechtsgeldig is opgeroepen.
In zijn brief (e-mail) van 18 februari 2020 heeft de officier van justitie de gang van zaken uiteengezet rondom de betekening van de oproep. Als bijlagen zijn meegestuurd verschillende betekeningsaktes en SKDB-stukken, en een e-mail bericht waarin o.a. staat dat de heer
[naam] sinds 1980 werkzaam is bij het Openbaar Ministerie. Uit deze stukken blijkt het volgende:
  • Veroordeelde stond op 13, 17 en 18 februari 2020 ingeschreven op de [BRP-adres] .
  • Er is geprobeerd de oproep uit te reiken op 11 februari 2020. Op de betekeningsakte staat vermeld (onder 1c) dat niet kon worden uitgereikt omdat er niemand bij de woning werd aangetroffen en dat een bericht is achtergelaten. In de toelichting heeft de officier van justitie echter beschreven dat in werkelijkheid de woning van veroordeelde op 11 februari 2020 alleen is geobserveerd. Er is niet aangebeld en er is geen bericht achtergelaten.
  • Op 13 februari 2020 heeft vervolgens een OM-betekening plaatsgevonden en is er een afschrift naar het inschrijfadres verzonden. Daarvan is een akte.
  • Op 14 februari 2020 is nogmaals geprobeerd om de oproep uit te reiken. Deze keer is er wel aangebeld en ook aangeklopt. Omdat er niet werd open gedaan, is een bericht achtergelaten.
  • Eveneens op 14 februari heeft een uitreiking plaatsgevonden aan de heer [naam] . Op de akte zijn de woorden ‘ter griffie van de rechtbank’ doorgestreept. Uit de akte volgt niet dat sprake is geweest van een OM-betekening. Uit de eerder genoemde e-mail volgt wel dat de heer [naam] bij het Openbaar Ministerie werkzaam is.
  • Op 14 februari 2020 is ook een afschrift van de oproep verzonden naar het inschrijfadres.
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat er op 11 februari 2020 niet is aangebeld en geen bericht is achtergelaten bij de woning. Ik heb navraag gedaan en daarop is mijn toelichting gebaseerd. De hoofdagent heeft helaas niet alles wat op de akte staat goed doorgelezen.
Op 14 februari 2020 is nadat er is geprobeerd uit te reiken wel een bericht in de brievenbus achtergelaten. Uit de betekeningsstukken blijkt dat er is aangebeld, niet is opengedaan en er stukken in de brievenbus zijn achtergelaten met het bericht dat er stukken kunnen worden opgehaald op het bureau in [plaatsnaam] . OM-medewerker de heer [naam] heeft getekend, en er is een afschrift van de oproep naar het inschrijfadres verzonden. Er zijn wisselende aktes gebruikt en de reden daarvoor is dat er in de Wet USB is aangegeven dat er door de minister een regeling kan worden gemaakt, maar dat die regeling er op dit moment nog niet is. Er zijn eigenlijk nog geen nieuwe aktes die in overeenstemming zijn met de wet USB. Naar aanleiding van de problemen met de betekening op de vorige zitting hebben wij concept aktes van de projectgroep Wet USB ontvangen en die zijn gebruikt op 11 februari 2020. Omdat daar maar één set van was, zijn de oude aktes op 14 februari 2020 gebruikt. Op die aktes staat nog de ‘oude’ griffiebetekening en die tekst is daarom doorgehaald. Het was beter geweest als er op die akte had gestaan dat er is getekend door een medewerker van het Openbaar Ministerie, maar dat is nu ondervangen met de bijlage waaruit blijkt dat de heer [naam] al sinds 1980 bij het Openbaar Ministerie werkt. In mijn schriftelijke toelichting heb ik duidelijk gemaakt dat mijn standpunt is dat de betekening rechtsgeldig is. Indien u daar anders over denkt, verzoek ik u de behandeling van de zaak aan te houden zodat de betekeningstermijn kan worden verlengd.
De jongste rechter constateert dat op de akte van 14 februari 2020, anders dan op de eerdere akte van 11 februari 2020, een stempel staat met de tekst: ‘
verdachte verklaart er in toe te stemmen dat de dagvaarding aan hem in afschrift op verkorte termijn wordt uitgebracht, ten blijke waarvan hij hieronder heeft getekend.’ De jongste rechter deelt mee dat dit de vraag oproept of deze stempel aanleiding kan geven voor de lezer om te denken dat er sprake is van een verkorte termijn waarmee hij kan instemmen maar dat, wanneer hij dat niet doet, de zitting niet door zal gaan.
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Die stempel is er niet op mijn verzoek op gezet. Ik weet niet of dat gelet op de Amsterdamse werkwijze standaard wordt gedaan. Wat mij betreft heeft deze stempel geen juridische betekenis omdat er ten aanzien van de oproep voor de vordering tot herroeping van de v.i. geen termijn is.
De voorzitter constateert dat de oproep van 28 januari 2020 voor de vorige zitting op 4 februari 2020 diezelfde stempel bevat.
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Het maakt voor mij niet uit of er een stempel op staat.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Het Openbaar Ministerie heeft het over twee betekeningen. Daarover wil ik het volgende aanvoeren.
  • Op 11 februari 2020 heeft geen rechtsgeldige betekening plaatsgevonden omdat het daar in het begin al mis is gegaan. Er is toen wel geobserveerd, maar er is niet gedaan wat er wel gedaan had moeten worden. Er is niet aangeklopt of aangebeld. Het gaat hier meteen al fout en kan haast gezien worden als een vrijwillige terugtred. Er heeft daarom op 11 februari 2020 geen betekening plaatsgevonden en dit heeft gevolgen voor de handelingen die daarna zijn verricht.
  • Uit de akte die op 14 februari 2020 is gebruikt, blijkt dat er is getekend door de heer [naam] , waarvan niet naar voren komt dat het gaat om een medewerker van het Openbaar Ministerie. Dat het Openbaar Ministerie aangeeft dat het wel om een medewerker gaat wil ik best geloven, maar mijn punt is dat dit uit de akte moet blijken en dat is nu niet het geval. De toelichting is niet meer dan een toelichting. Dit is onvoldoende om een omissie met betrekking tot de rechtsgeldigheid weg te nemen.
  • Op de akte van 28 januari 2020 voor de vorige zitting en de akte van 14 februari 2020 zitten stempels met betrekking tot een verkorte termijn. Ik ben het niet eens met de officier van justitie dat hieraan geen juridische betekenis hoeft te worden gegeven. Deze stempel betekent immers voor degene die dat leest, dat hij akkoord gaat met een verkorte termijn. Wordt daar niet akkoord mee gegaan en wordt er dus niet getekend, dan betekent dit dat de zitting dus niet door zou mogen gaan. De stempels hebben daardoor wel degelijk een juridische betekenis. Door die stempel is de oproep nietig.
  • Door die stempel ben ik er bij de vorige zitting van uit gegaan dat er sprake was van een termijn van tien dagen. Ik heb echter in de wet geen termijn kunnen ontdekken. Dit zou betekenen dat het Openbaar Ministerie wat betreft de termijn gelijk heeft. Ik heb uit de wet niet anders kunnen afleiden.
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
  • Ten aanzien van de betekening op 11 februari 2020 refereer ik mij aan het oordeel van de rechtbank. Door de wijze waarop is gehandeld, bestond aanleiding tot het ondernemen van een nieuwe poging.
  • Met het doorhalen van de passage die ziet op de griffiebetekening bij de akte van 14 februari 2020, en de toelichting dat de heer [naam] een medewerker is van het Openbaar Ministerie is voldaan aan de vereisten die gelden voor de OM-betekening.
  • De stempel kan omdat de wet geen oproepingstermijn kent, geen termijn creëren. Uit die stempel kan dan ook niet worden afgeleid dat er wel een termijn zou gelden. Er is geen termijn en de stempel doet er dus niet toe.
  • Op 14 februari 2020 heeft er een rechtsgeldige OM-betekening plaatsgevonden. Uit de SKDB stukken blijkt dat veroordeelde ook vandaag nog staat ingeschreven op de [BRP-adres] . Ik ben van mening dat er gelet op het doel van de wet, goed is gehandeld door het afschrift direct te versturen zodat deze ook op tijd aan zou komen. We hadden de termijn van vijf dagen kunnen aanhouden, maar dan was de brief in dit geval niet op tijd geweest.
De raadsman voert het woord tot repliek, zakelijk weergegeven:
Door de stempel wordt veroordeelde op het verkeerde been gezet. Het akteformulier had, zelfs wanneer dit met de hand zou zijn uitgeschreven, in overeenstemming kunnen worden gebracht met de ‘nieuwe’ OM-betekening. De betekening is nietig.
Na beraadslaging in raadkamer deelt de jongste rechter als beslissing van de rechtbank het volgende mee.

Geen rechtsgeldige betekening op 11 februari 2020

Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er op 11 februari 2020 geen rechtsgeldige betekening heeft plaatsgevonden omdat niet werkelijk sprake was van een situatie als bedoeld onder 1c op het akteformulier. Er is immers niet aangebeld of aangeklopt en ook is er geen bericht van aankomst achtergelaten. Omdat niet conform de wet is gehandeld is er geen sprake van een rechtsgeldige betekening. Dat op 11 februari 2020 wel een OM-betekening heeft plaatsgevonden en een afschrift naar het inschrijfadres is verzonden maakt dit niet anders.

Betekening op 14 februari 2020

Ten aanzien van de betekening op 14 februari 2020 oordeelt de rechtbank het volgende.
OM-betekening
Op 14 februari 2020 is daadwerkelijk geprobeerd de akte aan veroordeelde uit te reiken. Hier is dus wel sprake geweest van een situatie waarin een OM-betekening kan plaatsvinden. Op de akte van 14 februari 2020 zijn de woorden ‘aan de griffie van de rechtbank’ doorgehaald, maar de woorden ‘aan het OM’ ontbreken. Door de raadsman is aangevoerd dat hierdoor niet kan worden gesproken van een geldige OM-betekening. De rechtbank is dit niet met de raadsman eens. Uit de verifieerbare toelichting van het Openbaar Ministerie blijkt dat de heer [naam] een medewerker is van het Openbaar Ministerie. Nu kennelijk nog niet (voldoende) aangepaste aktes beschikbaar zijn en de woorden ‘aan de griffie’ zijn doorgehaald, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een rechtsgeldige OM-betekening.
Termijn om te betekenen
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de wet geen termijn kent voor het uitreiken van een vordering herroeping v.i.. Gelet op de nieuwe Wet USB wordt wel een aantal termijnbepalingen in schakelbepalingen genoemd, maar deze bepalingen zien juist niet op deze materie. Artikel 6:6:4 van het Wetboek van Strafvordering geeft geen expliciete termijn voor de uitreiking van de vordering tot herroeping van de v.i. Dit betekent dat er op 14 februari 2020 sprake is geweest van een tijdige betekening.
Vijf dagentermijn voor verzenden van afschrift na betekenen
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met het op 14 februari 2020 direct versturen van het afschrift van de oproep naar het inschrijfadres niet is gehandeld in overeenstemming met de wet. Op grond van artikel 36e Sv wordt, wanneer blijkt dat veroordeelde vijf dagen nadat er is geprobeerd uit te reiken op het zelfde adres staat ingeschreven, een afschrift naar dat adres gezonden. Dit betekent dat nadat er op 14 februari 2020 is geprobeerd om uit te reiken, pas op 19 februari 2020 een afschrift naar het inschrijfadres had moeten worden gestuurd (in plaats van meteen op 14 februari). Gelet op het achterliggende doel van het artikel, is het juist van belang om niet direct een brief te sturen, zoals in dit geval wel is gebeurd. De rechtbank ziet echter aanleiding om hier in dit geval geen gevolgen aan te verbinden, omdat kan worden vastgesteld dat veroordeelde in de gehele periode van 14 t/m 19 februari 2020 op de [BRP-adres] stond ingeschreven en er bovendien geen tijd was om nog vijf dagen te wachten, want de zitting stond al gepland vijf dagen later.
Stempel op de akte
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de stempel wel degelijk een probleem oplevert. Het klopt dat de stempel geen verkorting van de termijn kan geven omdat er ten aanzien van de oproep voor de vordering tot herroeping van de v.i. geen termijn geldt. De stempel staat dus ten onrechte op de akte. Dat neemt niet weg dat de stempel er wel staat. De stempel geeft de boodschap dat de lezer ergens mee moet instemmen, namelijk een verkorte termijn. Die stempel kan verwarrend zijn voor veroordeelde wanneer hij dit zou lezen en kan met zich meebrengen dat hij denkt (en ook mag denken) dat als hij niet instemt de zitting dan niet plaats zal vinden op de genoemde zittingsdatum.
Dat in deze zaak op meerdere momenten niemand thuis is aangetroffen en sprake is van een OM-betekening, maakt dit niet anders. Het gaat tenslotte om de achterliggende gedachte bij de betekening en het voorschrift van het nazenden van de oproep per gewone post. De bedoeling is dat een verdachte, in dit geval een veroordeelde, op de hoogte wordt gebracht van een zitting zodat hij daar kan verschijnen en zich kan verdedigen. Er moet dus in alle gevallen rekening mee worden gehouden dat veroordeelde de stukken zou kunnen lezen. De rechtbank houdt hier rekening mee en daardoor kan niet worden overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank dat het onderzoek wordt geschorst voor
onbepaalde tijdzodat het Openbaar Ministerie in de gelegenheid wordt gesteld om een nieuwe zittingsdatum voor te stellen en veroordeelde op de juiste wijze op te roepen.
De rechtbank beveelt de oproeping van veroordeeldetegen het nader te bepalen tijdstip, met
tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsmanvan veroordeelde.
De rechtbank
beveelt de oproeping van een reclasseringsmedewerkertegen het nader te bepalen tijdstip, nader te bepalen door het Openbaar Ministerie. Waarbij de rechtbank opmerkt dat de aanwezigheid van één reclasseringswerker die de rechtbank kan voorlichten over het verloop van de v.i. van veroordeelde, voldoende is
De voorzitter bepaalt dat voor de behandeling van de zaak op de volgende terechtzitting ten minste
30 minutenmoeten worden gereserveerd.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.