ECLI:NL:RBAMS:2020:1319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
Parketnumer 13/752231-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een voorwaardelijke straf

Op 28 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 16 december 2019, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 2 augustus 2019 door de regionale rechtbank in Bydgoszcz was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1960 in Polen, had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was gedetineerd. Tijdens de openbare zitting op 14 februari 2020 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.I.H. Schulte, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist was en dat hij de Poolse nationaliteit had. De verdediging stelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting waar zijn voorwaardelijke straf werd omgezet in een onvoorwaardelijke straf. Het Openbaar Ministerie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de zittingen.

De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon de dagvaarding voor de zitting waar de voorwaardelijke straf werd opgelegd persoonlijk had afgehaald. Bovendien concludeerde de rechtbank dat de omzetting van de voorwaardelijke straf in een onvoorwaardelijke straf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, aangezien er geen wijziging was in de aard of hoogte van de straf. De rechtbank besloot dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752231-19
RK nummer: 19/7194
Datum uitspraak: 28 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 augustus 2019 door
the regional court in Bydgoszcz, III criminal division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1960,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.I.H. Schulte, advocaat te Almere, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een “
judgement of the district court Szczecin Prawobrzeże I Zachód in Szczecin dated May 13, 2014, in case files reference number VI K 516/13”. Aan de opgeëiste person is destijds een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar opgelegd. Bij vonnis van 8 december 2017 heeft het
District Court in Mogilnobepaald dat de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer moest worden gelegd. Het hoger beroep tegen deze beslissing is bij beslissing van 26 januari 2018 verworpen door het
Regional Court in Bydgoszcz.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de hier bedoelde weigeringsgrond toepasselijk is. De vrouw van de opgeëiste persoon heeft namens hem hoger beroep ingesteld tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van de oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegde straf. Het is onduidelijk of de opgeëiste persoon voor dat hoger beroep een oproeping heeft ontvangen. Hij was niet op die zitting aanwezig, een advocaat evenmin, en het vonnis is niet aan de opgeëiste persoon betekend. De raadsvrouw stelt, wijzend op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) in de zaak Zdziaszek (ECLI:EU:C:2017:629), dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de datum en het tijdstip van het hoger beroep.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon telkens in persoon is opgeroepen. Voor de zitting van 7 mei 2014, waar een voorwaardelijke straf is opgelegd, heeft hij de dagvaarding persoonlijk in ontvangst genomen. Voor de zitting op
8 december 2017, waar de voorwaardelijke straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf, geldt hetzelfde. Voor de behandeling van het hoger beroep tegen deze omzetting heeft de vrouw van de opgeëiste persoon de dagvaarding opgehaald en de opgeëiste persoon was ook daarvan op de hoogte. De officier van justitie concludeert dat de hier bedoelde weigeringsgrond niet toepasselijk is.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals blijkt uit het EAB en door de opgeëiste persoon ook niet wordt weersproken, heeft de opgeëiste persoon de dagvaarding voor de zitting van 7 mei 2014, waar aan hem een voorwaardelijke straf is opgelegd, persoonlijk afgehaald. Ten aanzien van deze beslissing is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW dan ook niet van toepassing.
Anders dan de verdediging en de officier van justitie toetst de rechtbank beslissingen waarin is geoordeeld over de omzetting van een voorwaardelijke straf niet aan artikel 12 van de OLW. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ardic (ECLI:EU:C:2017:1026) volgt immers dat een omzetting van een voorwaardelijke vrijheidsstraf in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, wanneer noch de aard noch de hoogte van die vrijheidsstraf bij die omzettingsbeslissing is gewijzigd. Niet is gebleken dat de aard en/of de hoogte van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf bij de omzetting zijn gewijzigd.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the regional court in Bydgoszcz, III criminal division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.