ECLI:NL:RBAMS:2020:1317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
13/751925-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 13 augustus 2018 door de Warschau (Polen) is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of zijn recht op een eerlijk proces in gevaar zou komen bij overlevering. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data, zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 29 januari 2019 en 8 oktober 2019 vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten over de rechtsstaat in Polen en de impact daarvan op de procedurele waarborgen voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van de Poolse rechters, niet is komen vast te staan dat het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in de kern zal worden aangetast. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751925-18
RK-nummer: 18/7601
Datum uitspraak: 28 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 augustus 2018 door
the Warszawa-Praga Regional Courtte Warschau (Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, maar verblijvend op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 15 januari 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 29 januari 2019Op 29 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen en daarbij het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in die tussenuitspraak onder punt 5 genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen. Deze vraagstelling geschiedt in het kader van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Zitting 28 maart 2019Met instemming van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 29 januari 2019. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, en de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. Nieuwburg. De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen de al gestelde vragen alsnog te (laten) beantwoorden.
Zitting 24 september 2019Met instemming van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 28 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Nieuwburg en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 8 oktober 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak op 8 oktober 2019 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen betreffende de Poolse rechtsstaat.
Zitting 14 februari 2020
De rechtbank heeft het onderzoek hervat ter zitting van 14 februari 2020, met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, die optrad namens mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 29 januari 2019 en 8 oktober 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 29 januari 2019 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van het feit heeft beoordeeld. Verder verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen betreffende artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in haar tussenuitspraak van 8 oktober 2019. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Op de zitting van 28 maart 2019 heeft de officier van justitie met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Poolse autoriteiten plaats te vinden.
Daartoe zijn de volgende argumenten aangevoerd:
- het onderzoek is in Polen aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Polen;
- de drugs waren kennelijk voor de markt in Polen bedoeld, nu de drugs in Polen zijn verkocht;
- de rechtsorde aldaar is geschokt, omdat de drugs in Polen zijn ingevoerd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

In onderhavige zaak heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak van 8 oktober 2019 verwezen naar de uitleg die zij heeft gegeven van het toetsingskader, opgenomen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij voldoende is voorgelicht over de impact van de geconstateerde structurele gebreken op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan opgeëiste personen zullen worden onderworpen. Die impact is op dit moment zodanig dat de genoemde structurele gebreken naar het oordeel van de rechtbank in alle gevallen negatieve gevolgen voor die rechterlijke instanties kunnen hebben. Aan stap 2 van het genoemde toetsingskader is dan ook voldaan.
De rechtbank heeft vervolgens besloten dat beantwoording van de vragen II.C 1 tot en met 3 nog wel van belang is in het kader van stap 3. Gelet op de antwoorden van 27 december 2018 van
the Regional Court of Warszawa-Pragaen 10 juli 2019 van
the Circuit Court of Warszawa-Pragaacht de rechtbank deze vragen voldoende beantwoord door het
Regional Court in Warszawa-Praga, de instantie die in eerste aanleg bevoegd is. De vragen dienen nog wel te worden beantwoord door
the Appellate Court in Warsaw, aldus de tussenuitspraak van 8 oktober 2019.
Bij brief van 10 december 2019 is door het
Circuit Court Warszawa-Pragaeen brief overgelegd van het
Court of Appeal in Warsaw, gedateerd 21 oktober 2019, waarin de vragen C 1 tot en met 3 zijn beantwoord.
Intussen heeft de rechtbank bij uitspraak van 16 januari 2020 in een andere Poolse overleveringszaak geoordeeld dat zij zich op grond van de informatie die in andere overleveringszaken is verstrekt, thans voldoende voorgelicht acht over het algemene beeld van tuchtzaken en andere al dan niet disciplinaire maatregelen jegens Poolse rechters [1] . Hoewel de beschikbare informatie zeer zorgwekkend is en de meest recente ontwikkelingen ongunstig zijn, is dit algemene beeld op zichzelf in beginsel nog onvoldoende om in concrete situaties aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces van een opgeëiste persoon in het gedrang is geweest of zal komen. Informatie over tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen blijft van belang bij de beoordeling van vraag/stap 3, maar naar de huidige stand van zaken zal deze informatie niet zonder nadere gegevens over de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon die verder bijdragen aan de vrees dat zijn recht op een eerlijk proces in het geding is (geweest), ertoe kunnen leiden dat de overlevering niet wordt toegestaan, aldus de rechtbank in haar uitspraak van 16 januari 2020.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft bepleit dat het gebrek aan onafhankelijkheid van Poolse rechters hoe dan ook een probleem is, ongeacht om welke zaak het gaat. Voor de opgeëiste persoon gelden geen bijzondere omstandigheden die verder kunnen bijdragen aan de vrees dat zijn recht op een eerlijk proces in het geding is.
Alles afwegende komt de rechtbank met de officier van justitie tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast. Noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt geeft tot een dergelijke conclusie aanleiding.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warszawa-Praga Regional Courtte Warschau (Polen)
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.