3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis 1 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de opgeëiste persoon was verschenen op de eerste zitting, doch op die zitting is de zaak niet inhoudelijk behandeld. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon schriftelijk een verzoek ingediend bij de rechtbank om niet bij de vervolgzittingen aanwezig te hoeven zijn, welk verzoek is gehonoreerd. Hij is vervolgens tijdens de overige zittingsdagen vertegenwoordigd door een hem toegewezen advocaat. Oproepingen naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres konden vervolgens niet persoonlijk worden bezorgd. In deze zaak werd de opgeëiste persoon veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Dit vonnis kon niet aan de opgeëiste persoon worden betekend.
In aanvullende informatie d.d. 13 februari 2020, ter zitting van 14 februari 2020 vertaald door de aanwezige tolk Hongaars, is nog aangevuld dat de toegewezen advocaat niet door de opgeëiste persoon is gemachtigd.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnis 1, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Hij was immers slechts aanwezig bij een zitting waarvan vaststaat dat de strafzaak destijds niet inhoudelijk is behandeld. Daarnaast moet worden vastgesteld dat er een advocaat aanwezig is geweest op nadere zittingen, maar ook dat hij niet was gemachtigd door de opgeëiste persoon. Tot slot is niet komen vaststaan dat de opgeëiste persoon de dagvaarding in persoon heeft ontvangen. De conclusie is dan ook dat vonnis 1 is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering voor vonnis 1 alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Een zodanige ‘verzetsgarantie’ is niet door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekt, zodat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is en de overlevering ten aanzien van vonnis 1 dient te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft in dit kader betoogd dat de opgeëiste persoon op eigen verzoek afwezig is geweest bij de zittingen. Bovendien heeft hij, op het moment dat hij de toegewezen advocaat heeft gesproken, achterwege gelaten om aan te geven dat hij niet wilde worden vertegenwoordigd door deze advocaat. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank zou moeten afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
De rechtbank gaat echter voorbij aan dit verweer. Waar de facultatieve weigeringsgrond van artikel 4 bis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ de uitvoerende justitiële autoriteit de ruimte biedt om rekening te houden met dergelijke omstandigheden, heeft de Nederlandse wetgever bewust gekozen voor een dwingende implementatie van die bepaling in artikel 12 van de OLW. Gelet op de dwingende formulering van dit wetsartikel, biedt artikel 12 OLW de overleveringsrechter, indien hij tot de conclusie komt dat zich geen van de
– kaderbesluitconform uitgelegde – gevallen van de onderdelen a) tot en met d) voordoet, geen ruimte om af te zien van weigering van de overlevering
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit volgt verder dat vonnis 2 is uitgesproken op 11 oktober 2010. De opgeëiste persoon was daar in persoon aanwezig en is veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is op dit vonnis dus niet van toepassing.
Vanwege een nieuw strafbaar feit is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf op 16 april 2012 bevolen. Nadat de opgeëiste persoon vier en een halve maand van die straf had uitgezeten is hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat ook de overlevering voor deze tenuitvoerlegging moet worden geweigerd, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ardic (ECLI:EU:C:2017:1026) valt een omzetting van een voorwaardelijke vrijheidsstraf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, zodat de overlevering ter executie van de straf van vonnis 2 kan worden toegestaan. Van die straf resteert volgens het EAB echter nog één maand en vijftien dagen, zodat de opgeëiste persoon op het moment van de zitting, op 14 februari 2020, reeds langer in overleveringsdetentie heeft gezeten dan de nog uit te zitten straf in Hongarije. Dit is voor de rechtbank aanleiding geweest om de overleveringsdetentie op 17 februari 2020 op te heffen.