ECLI:NL:RBAMS:2020:1288

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
C/13 / 675976 / FA RK 19-7425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nieuwe voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging, ingediend door de officier van justitie op 27 november 2019. De betrokkene, geboren in 1972, heeft een geschiedenis van schizofrenie en is momenteel medicatietrouw, maar verzet zich tegen de machtiging. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de betrokkene, zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz, behandelend psychiater de heer E. Barkhof en verpleegkundige de heer M. Jansen gehoord. De raadsman pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene al lange tijd psychosevrij is en dat er een ondersteunend netwerk van familie en vrienden is dat toezicht houdt op zijn medicatie-inname.

De rechtbank heeft de overgelegde stukken en de verklaringen van de betrokkenen in overweging genomen. De behandelend psychiater heeft verklaard dat er bij de betrokkene sprake is van schizofrenie en dat zonder een machtiging het risico bestaat dat hij stopt met zijn medicatie. Echter, de rechtbank oordeelde dat het risico op een psychose kan worden afgewend door het bestaande netwerk van de betrokkene, dat kan toezien op zijn welzijn en medicatie-inname. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot een nieuwe voorwaardelijke machtiging kan worden afgewezen, omdat de betrokkene in staat is om buiten een psychiatrisch ziekenhuis te blijven, mits hij zijn medicatie blijft innemen.

De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Wet BOPZ in acht genomen en heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot een nieuwe voorwaardelijke machtiging af te wijzen. De beschikking is gegeven door rechter mr. J.H.J. Evers, in tegenwoordigheid van griffier G.P. Menkveld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13 / 675976 / FA RK 19-7425
kenmerk: 1058749
Beschikking van 6 februari 2020 betreffende een nieuw voorwaardelijke machtiging
De officier van justitie heeft op 27 november 2019 een verzoek ingediend tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging met betrekking tot:
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder een op 14 november 2019 ondertekende verklaring van B. Bos, psychiater, als bedoeld in artikel 14c lid 5 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Voorts is kennisgenomen van een behandelingsplan en van een door de behandelaar overgelegde beschrijving, als bedoeld in artikel 14c lid 7 van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 14a lid 5 van de Wet BOPZ, en van een door de behandelaar overlegde beschrijving, als bedoeld in artikel 14c lid 5 van de Wet BOPZ. Het onderhavige verzoek is behandeld op de mondelinge behandeling van 6 februari 2020.
Gehoord en/of verschenen zijn: betrokkene;
raadsman betrokkene, mr. L.M.A. Schwartz te Amsterdam;
behandelend psychiater, de heer E. Barkhof;
verpleegkundige, de heer M. Jansen.

1.De beoordeling

Uit de overgelegde stukken, de gehouden verhoren en de verkregen inlichtingen is het volgende gebleken.
De betrokkene verzet zich tegen de machtiging. Betrokkene hoort nu wel nog stemmen. Naar verluidt heeft hij hiervan geen last. Ten aanzien van de medicatie verklaart betrokkene dat hij dit zal blijven slikken. Vanwege de bijwerkingen zou hij dit wel willen afbouwen. Betrokkene is minder welwillend met betrekking tot behandeling.
De raadsman concludeert tot afwijzing van het onderhavige verzoek. Betrokkene is over een lange periode psychose vrij, medicatietrouw en het blijft goed gaan. Betrokkene ontkent de diagnose en zijn verleden niet. Betrokkene is het vertrouwen in de GGZ verloren. Dit verklaart waarom betrokkene minder welwillend is voor behandeling. Betrokkene slikt dagelijks zijn medicatie. Daarbij is sprake van een netwerk, bestaande uit familie en vrienden, die de gevaren kennen wanneer betrokkene decompenseert en toezicht zullen houden. De raadsman benadrukt de rol van de moeder van betrokkene. Zij zal erop toezien dat betrokkene zijn medicatie blijft slikken.
De behandelaar verklaart dat bij betrokkene sprake is van schizofrenie. Middels een voorwaardelijke machtiging kan adequaat worden gehandeld indien het niet goed gaat met betrokkene. Zonder een machtiging bestaat de vrees dat betrokkene weigert om medicatie te blijven slikken en afspraken met behandelaren weigert.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 januari 2019 is met betrekking tot betrokkene een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van 12 maanden.
Het onderhavige verzoek van de officier van justitie is ingediend binnen de in artikel 14c lid 6 van de Wet BOPZ gestelde termijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van schizofrenie. Hierbij bestaat het risico op een psychose wanneer betrokkene stopt met de voorgeschreven medicatie. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat betrokkene een netwerk heeft dat kan toezien op het welzijn van betrokkene en zijn medicatie inname. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gevaar kan worden afgewend buiten een psychiatrisch ziekenhuis en zonder nieuwe voorwaardelijke machtiging. De rechtbank zal het verzoek derhalve afwijzen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het bepaalde in de artikelen 8, 9 en 14c van de Wet BOPZ.

2.De beslissing

De rechtbank:
Wijst afhet verzoek tot een nieuwe voorwaardelijke machtiging met betrekking tot betrokkene.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, rechter, in tegenwoordigheid van G.P. Menkveld, griffier, op 6 februari 2020.