ECLI:NL:RBAMS:2020:1284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
13/220369-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van medewerkers vanuit separeercel met toepassing van artikel 9a Sr

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van bedreiging van medewerkers van een kliniek vanuit een separeercel. De zaak werd behandeld op 12 februari 2020, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de verdediging door mr. W.P.A. Vos. De tenlastelegging omvatte twee feiten van verbale bedreiging, waarbij feit 1 betrekking had op een bedreiging van een specifieke medewerker op 12 september 2019, en feit 2 op bedreigingen aan meerdere medewerkers op 10 september 2019.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Bij de beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat feit 2 niet bewezen kon worden, omdat de bedreigingen niet serieus genomen werden door de bedreigde personen, die de situatie in de context van de ziekte van de verdachte bezagen. Echter, voor feit 1 was de situatie anders. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen die de verdachte had geuit, gelet op de omstandigheden, wel degelijk de grens van een strafbare bedreiging overschreden. De verdachte had expliciet gedreigd met geweld tegen de medewerker, wat begrijpelijke vrees bij het slachtoffer teweegbracht.

De rechtbank achtte de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar, zoals vastgesteld in een NIFP-rapport, en besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder de bedreigingen waren geuit en de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 2 en verklaarde bewezen dat hij feit 1 had gepleegd, maar legde geen straf op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/220369-19 (Promis)
Datum uitspraak: 12 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
thans verblijvende bij [naam en adres instelling] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte mr. W.P.A. Vos naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: Verbale bedreiging van [slachtoffer] op 12 september 2019.
Feit 2: Verbale bedreiging van meerdere medewerkers van de [adres 2] op 10 september 2019.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 2 zal worden vrijgesproken. De personen die door verdachte zouden zijn bedreigd, zijn nader gehoord door de politie. Zij omschrijven de bijzondere setting, namelijk dat verdachte ziek is en dat zij de bedreigingen vanuit die context bezien. Daarom heeft bij hen de redelijke vrees niet kunnen ontstaan dat verdachte zijn dreigende woorden zou omzetten in daden. Dit ligt anders bij feit 1, omdat [slachtoffer] wel heeft verklaard dat hij vreesde dat verdachte hem iets zou aandoen. Daarom kan feit 1 wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte voor beide feiten vrij te spreken, omdat bij geen van de bedreigde personen de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zou waarmaken waarmee hij dreigde. Ten aanzien van feit 1 was de situatie dat drie personen midden in de nacht de separeercel van verdachte binnenkwamen, wat verdachte als ontzettend angstig heeft ervaren. Vanuit zijn ziektebeeld dacht hij dat de mensen een samoerai zwaard bij zich hadden. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij verdachte op het bed heeft geduwd. Onder die omstandigheden was het voor verdachte zeer moeilijk om zich in te houden. Hij heeft uitingen gedaan die voor een ander misschien bedreigend kunnen overkomen, maar die niet de redelijke vrees kunnen opwekken dat hij zijn bedreigingen ten uitvoer zou brengen. De twee beveiligers hebben bovendien verklaard dat zij de bedreigingen niet serieus namen, vanwege de ziekte van verdachte.
Voor wat betreft feit 2 sluit de raadsvrouw zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat de bedreigende uitlatingen relatief ongericht waren, dat zij via de intercom vanuit de separeercel zijn geuit zonder dat de genoemde personen in de kliniek aanwezig waren en dat er geen elementen aanwezig waren waaruit blijkt dat verdachte zijn bedreigingen later alsnog zou waarmaken. Bovendien hebben 4 van de 5 bedreigde personen bij de politie verklaard dat zij wel vaker te maken krijgen met dit soort uitlatingen, dat zij het wijten aan de ziekte van verdachte en dat zij niet vreesden dat verdachte hen iets zou aandoen.
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van feit 1 wezenlijk anders dan die van feit 2. In de situatie van feit 1 was er duidelijk agitatie van verdachte in de richting van [slachtoffer] , die met twee beveiligers bij verdachte in de separeercel stond. Op het moment dat verdachte werd afgekapt doordat de deur werd dichtgedaan, heeft hij via de intercom bedreigingen geuit naar [slachtoffer] . Deze bedreigingen waren bovendien contextgericht en zagen ook op de toekomst tussen verdachte en [slachtoffer] . Zo heeft verdachte gezegd dat hij [slachtoffer] net had moeten verwurgen en dat hij [slachtoffer] dood gaat maken als verdachte buiten is. Deze uitingen hebben bij [slachtoffer] begrijpelijkerwijs de vrees kunnen doen ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen op een later tijdstip zou kunnen uitvoeren. Onder de gegeven omstandigheden wordt bij feit 1 de grens van een strafbare bedreiging dus wel gehaald.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 12 september 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen ""Kom naar me toe, ik steek je nu neer. Ik steek je ogen uit als ik je buiten tegenkom. Vuile kankerhomo. Ik ga je vermoorden, ik heb hiervoor gebeden. Ik ga je buiten doodmaken." en "Kom dan ik breek je neus en ik schop je tegen je hoofd. Ik had je dood moeten maken. De volgende keer hak ik je kop eraf. Ga je moeder neuken. Kom naar m'n cel dan maak ik je dood vuile kankerzwerver. Ze zouden je moeten ophangen aan een haak jij vuile kankerjood. Ik ga je doodmaken. Je hebt geluk gehad ik had je net moeten verwurgen. Ik heb een samoerai zwaard en ik ga je opensnijden vanaf je hoofd tot aan je tenen. Jij gaat er aan hoe dan ook als ik hier uitkom.".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat uit het Pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: het NIFP-rapport) blijkt dat bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis . Deze stoornis was ook aanwezig op het moment van het plegen van de feiten, waardoor verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het NIFP-rapport van 9 februari 2020 dat is opgemaakt door drs. [naam] arts in opleiding tot psychiater en drs. T.A. Wouters, psychiater. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type en een stoornis in het gebruik van cannabis. Tevens is er vermoedelijk sprake van een licht verstandelijke beperking en van (trekken van) een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het is aannemelijk dat er ten tijde van de aan betrokkene tenlastegelegde feiten sprake was van een manisch psychotische ontregeling in het kader van zijn schizoaffectieve stoornis. Bij een manisch psychotisch toestandsbeeld is sprake van een verhoogde, vaak dysfore stemming en ontremd gedrag bij een paranoïd gekleurde grondstemming, waaruit agressieve impulsdoorbraken kunnen ontstaan. Betrokkene was ten tijde van het tenlastegelegde opgenomen vanwege een manisch psychotisch toestandsbeeld met deze symptomen. Bij een manisch psychotisch toestandsbeeld is tevens het contact met de realiteit gestoord, wat angst op kan roepen. Zo had betrokkene vermoedelijk paranoïde ideeën bij het zien van een T-shirt met een Samoerai erop en werd hij daar bang van. Verder kan betrokkene vanuit de vermoedelijke licht verstandelijke beperking makkelijk overvraagd worden en moeilijk de consequenties van zijn gedrag overzien. Tenslotte kan betrokkene vanuit de vermoedelijke antisociale persoonlijkheidsstoornis met agressie reageren op krenking of andere vormen van bedreiging van het (autonome) zelf. De rechtbank wordt geadviseerd om betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusies van het NIFP-rapport over en acht verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Daarmee is geen sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en is verdachte dus in enige mate strafbaar.
Evenmin is er een andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte na het plegen van het feit al voldoende is gestraft. Verdachte is voor de ten laste gelegde feiten aangehouden en overgebracht naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). Deze aanhouding heeft bij hem veel stress opgeleverd en verdachte leeft constant in spanning. Onder deze omstandigheden dient verdachte schuldig te worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, aldus de raadsvrouw.
Geen straf of maatregel
Op grond van de volgende omstandigheden zal geen straf of maatregel aan verdachte worden opgelegd.
Verdachte zat op 10 september 2019 opgesloten in een separeercel. Hij was op dat moment erg angstig. Tegen deze achtergrond heeft hij bedreigingen geuit naar zijn behandelaar. Hierop is een strafrechtelijke reactie gevolgd, namelijk de aanhouding en detentie van verdachte. Een dergelijke reactie is fors te noemen. Wanneer aansluiting wordt gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor verbale bedreiging, kan een geldboete worden opgelegd. Weliswaar heeft verdachte een aantal veroordelingen op zijn justitiële documentatie staan, maar daar staat tegenover dat hij als gevolg van dit feit al 41 dagen in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank vindt het al met al daarom niet nodig om verdachte nu nog een straf op te leggen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2020.
[...]