ECLI:NL:RBAMS:2020:1255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1960
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor co-ouderschap door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gescheiden vader, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder. Eiser had op 19 november 2018 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, omdat hij vond dat de woonsituatie in zijn atelier onleefbaar was voor hem en zijn twee kinderen. De gemeente heeft deze aanvraag op 26 november 2018 afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 19 februari 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 januari 2020, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemeente werd vertegenwoordigd door hun gemachtigde en een advocaat. Eiser voerde aan dat de huidige woonsituatie negatieve gevolgen had voor zijn kinderen, vooral voor zijn oudste zoon, die kampt met concentratieproblemen en in behandeling is voor gebruik van drugs. Eiser deed ook een beroep op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie van eiser niet zo schrijnend was dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente in redelijkheid de aanvraag om een urgentieverklaring kon afwijzen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. D.C. Tjoen-A-Choy).

Procesverloop

Op 26 november 2018 heeft het college de aanvraag van [eiser] om een urgentieverklaring afgewezen.
Op 19 februari 2019 heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 27 januari 2020. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. J.E. Carter.

Overwegingen

1. [eiser] is een gescheiden vader van twee kinderen, [kind 1] [leeftijd 1] ) en [kind 2] ( [leeftijd 2] ). [eiser] woont sinds 2013 niet meer in de echtelijke woning maar in zijn atelier op het [adres] te Amsterdam, bestaande uit één ruimte. [eiser] heeft een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen vijftig procent van de tijd bij hem zijn en vijftig procent van de tijd bij hun moeder, [de persoon] .
Op 19 november 2018 heeft [eiser] een urgentieverklaring aangevraagd omdat het leven in het atelier met zijn kinderen niet meer leefbaar is.
2. Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Er is daarnaast geen sprake van een schrijnende situatie die voorrang op een woning rechtvaardigt. De kinderen hebben namelijk ook verblijf bij hun moeder, zijn daardoor niet dakloos en dreigen ook niet dakloos te worden. Het college heeft begrip voor de situatie maar is niet in staat om de wijze waarop ouders besluiten de zorg over hun kind vorm te geven, optimaal tot zijn recht te laten komen.
Standpunt van [eiser]
3. [eiser] doet een beroep op de hardheidsclausule. Volgens hem is sprake van een schrijnende situatie. Het verblijf in het atelier heeft een negatieve weerslag op de kinderen. Nu de kinderen ouder worden is er vrijwel geen privacy en ruimte meer wat leidt tot spanningen. Ook is de locatie van het atelier ongunstig nu [eiser] financieel niet meer de kosten kan dragen voor het vervoer van de kinderen van en naar afspraken met vriendjes, sport en muziekles. Daarnaast woont [eiser] illegaal in het atelier aangezien hier geen woonbestemming op rust en is er veel geluidsoverlast van de buren. De oudste zoon [kind 1] kampt met concentratieproblemen als gevolg van slaapgebrek, hiervoor is hij ook in behandeling bij een psycholoog. Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat [kind 1] nu voor behandeling naar de Jellinek kliniek is verwezen vanwege het gebruik van xtc en cannabis.
Toetsingskader
4. Iemand krijgt alleen een urgentieverklaring bij een urgent huisvestingsprobleem. Dat staat in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (geldig vanaf 1 januari 2019). Er is geen urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager een woning wil met voldoende ruimte in het kader van co-ouderschap of een bezoekregeling voor kinderen na scheiding of verbroken partnerschap, terwijl de kinderen elders onderdak hebben. Dat staat in 5. Beleidsregel urgenties behorende bij de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016, paragraaf 3, onder b.
5. Daarnaast is het college bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen als de weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie. Er moet sprake zijn van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn. Dat staat in artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016.
6. Het college heeft bij de besluitvorming omtrent de toepassing van de hardheidsclausule beleidsvrijheid, waardoor de rechtbank de weigering op dit punt terughoudend dient te toetsen. Een beroep op de hardheidsclausule kan om die reden slechts bij uitzondering slagen. Bovendien moet [eiser] aannemelijk maken dat er sprake is van omstandigheden die tot toepassing van de hardheidsclausule moeten leiden.
Beoordeling
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Vaststaat dat [eiser] geen urgentieverklaring kan krijgen op basis van het beleid. De rechtbank vindt niet dat het college de hardheidsclausule hoefde toe te passen. De rechtbank ziet dat [eiser] in een zeer lastige situatie verkeert en dat de woonsituatie van [kind 1] en [kind 2] slecht voor hen is. De geschetste omstandigheden zijn echter niet zo schrijnend of bijzonder, dat het college alsnog een urgentieverklaring had moeten verstrekken. Hoewel de rechtbank begrijpt dat [eiser] zich zorgen maakt over [kind 1] , ziet de rechtbank niet in dat alleen een urgentieverklaring deze zorg weg kan nemen. Op de zitting is gevraagd of het mogelijk is dat de kinderen in het ouderlijk huis blijven. De ouders wonen hier dan om de beurt. [eiser] heeft gezegd dat ze dit in het verleden een periode geprobeerd hebben maar dat dit niet werkte. Het was niet vol te houden voor [eiser] omdat hij teveel met [de persoon] werd geconfronteerd. De rechtbank ziet hierin geen schrijnend geval. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van [eiser] niet zo uitzonderlijk is dat het de hardheidsclausule moet toepassen.
Conclusie
8. Het college heeft de aanvraag van [eiser] in redelijkheid kunnen afwijzen.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.