Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/741022-19 (TUL) betreffende de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De vordering was ingediend door de officier van justitie naar aanleiding van de niet-naleving van de bijzondere voorwaarde door de veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat het niet opportuun werd geacht om de voorwaardelijke straf van twee weken gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, gezien de omstandigheden van de veroordeelde. De veroordeelde had een baan en zijn thuissituatie was redelijk stabiel, wat de rechtbank deed besluiten om de vordering niet toe te wijzen. De rechtbank oordeelde dat de niet-betekening van de vordering aan de veroordeelde geen reden was om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien er geen rechtsregel was die dit vereiste. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M.A.E. Somsen, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.