4.3.Uit paragraaf 2.3.2 van de Beleidsregel blijkt dat verweerder een vergunning voor het omzetten van een woning onder de volgende voorwaarden verstrekt. Een vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woning naar vijf of meer onzelfstandige woonruimten wordt in beginsel verstrekt, als de woning – samengevat weergegeven – over een voldoende ruime gemeenschappelijke woonkamer beschikt, als aan de eisen van geluidsisolatie wordt voldaan, de te realiseren onzelfstandige woonruimten worden beheerd door een instelling die zich richt op de verhuur en beheer van onzelfstandige woonruimten, in één bouwblok slechts maximaal 25% van het totaal aantal woningen wordt omgezet in woningen met vijf of meer onzelfstandige woonruimten en het percentage zelfstandige woningen met vijf of meer kamers minimaal gelijk is aan het stedelijk percentage zelfstandige woningen met vijf of meer kamers.
5. Gelet op de beroepsgronden van eisers zal de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of het beleid van verweerder bij het beoordelen van een vergunningsaanvraag voor het omzetten van een zelfstandige woning naar vijf of meer onzelfstandige woonruimten als redelijk kan worden aangemerkt.
6. Verweerder heeft zich bij het opstellen van de voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend rekenschap gegeven van de verschillende aspecten die ‘verkamering’ met zich mee kan brengen voor de leefbaarheid van een buurt. Er dient een gemeenschappelijke ruimte te zijn van een bepaalde omvang, er zijn beperkingen gesteld aan de geluidsoverdracht en de onzelfstandige woonruimten dienen te worden beheerd door een instelling die zich daar speciaal op richt. Verder is er een grens gesteld aan het aantal zelfstandige woningen dat mag worden omgezet naar vijf of meer onzelfstandige woonruimten, zowel in het bouwblok als in totaal in het stadsdeel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door deze aspecten bij het beleid te betrekken en de beperkingen en grenzen die daarbij zijn gesteld, redelijk beleid heeft opgesteld.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zijn beleid juist heeft toegepast. Eisers stellen weliswaar dat dat niet het geval is, maar die stelling treft geen doel, nu uit stukken overgelegd door [de persoon 2] en verweerder blijkt dat deze voorwaarden wél zijn vervuld en eisers geen stukken hebben overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.
8. Eisers stellen onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 1 november 2019dat verweerder ten onrechte geen individuele, op de concrete omstandigheden toegespitste toets aan de leefbaarheid heeft uitgevoerd. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Verweerder heeft immers getoetst of de concreet voorliggende situatie, de woning aan [adres] , aan de in het beleid gestelde voorwaarden voldoet.
9. Voor zover eisers een beroep doen op de inherente afwijkingsbevoegdheid overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht houdt in dat verweerder dient te beoordelen of de gevolgen van de woningomzetting voor eisers wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de omzetting. Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016,kan verweerder de omstandigheden die bij het opstellen van de beleidsregel verdisconteerd zijn daarbij niet reeds om die reden buiten beschouwing laten. Het ligt echter op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat de door verweerder in zijn beleid betrokken omstandigheden tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Eisers zijn daar niet in geslaagd. Eisers vrezen vooral het effect op de leefbaarheid van de buurt vanwege overlast van de bewoners van de onzelfstandige woonruimten. Daarnaast vrezen ze de gevolgen voor de sociale cohesie van de buurt omdat deze bewoners er waarschijnlijk maar kort zullen wonen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit geen omstandigheden die samen met de door verweerder in zijn beleid betrokken omstandigheden zo bijzonder zijn dat verweerder moet afwijken van zijn beleid.
10. Eisers stellen dat de leefbaarheidstoets die geleid heeft tot weigering van de omgevingsvergunning ook tot weigering van de omzettingsvergunning moet leiden. De rechtbank wijst erop dat voor het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning een ander toetsingskader geldt dan voor de beoordeling van een aanvraag voor een omzettingsvergunning. De leefbaarheidstoets die wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning wordt namelijk uitgevoerd om te bepalen of een afwijking van het bestemmingsplan gerechtvaardigd is. Dat deze leefbaarheidstoets één op één zou moeten worden toegepast in de beoordeling van de omzettingsvergunning en dan tot een weigering zou moeten leiden, volgt de rechtbank dan ook niet.
11. Verder is de rechtbank van oordeel dat de gehanteerde oppervlaktes van de onzelfstandige ruimten niet strijdig zijn met het beleid van verweerder. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat slechts in het geval van woningvorming minimumeisen worden gesteld aan de oppervlakte van een te creëren woning en dat deze eisen niet gelden wanneer een zelfstandige woning wordt omgezet in onzelfstandige woonruimten.
12. Tot slot merkt de rechtbank op dat het beoordelen van eventueel ervaren overlast omdat de vergunningsvoorschriften worden overtreden buiten de omvang van dit geschil ligt. Als eisers overlast ervaren, kunnen zij dit aan verweerder kenbaar maken door een handhavingsverzoek in te dienen.
13. De beroepsgronden slagen niet. De beroepen zijn ongegrond. Voor een verdergaande proceskostenveroordeling dan in 1.4 is opgenomen of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.