ECLI:NL:RBAMS:2020:1165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 343
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid WIA, medische en arbeidskundige gronden

Op 25 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.J. van Geffen, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door P. Haakman. De zaak betreft een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Eiseres ontving sinds 1 juli 2009 een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheid (WAO) met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Verweerder heeft op 20 april 2018 de arbeidsongeschiktheid van eiseres verlaagd naar 64,20%. Na bezwaar heeft verweerder dit besluit herroepen en de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 60,42%. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 januari 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de medische beoordeling van eiseres juist was. Eiseres heeft aanvullende medische informatie ingebracht, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende was om de conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen de medische beperkingen van eiseres inzichtelijk en begrijpelijk hebben gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen, gezien de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Geffen)
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
(gemachtigde: P. Haakman).

Procesverloop

Met het besluit van 20 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiseres op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) per 18 april 2018 verlaagd naar 64,20%.
Met het besluit van 13 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de arbeidsongeschikt van eiseres per 18 april 2018 vastgesteld op 60,42%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is voornamelijk werkzaam geweest als [functie 1] . Met ingang van1 juli 2009 ontvangt zij een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheid (WAO) naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
2. In het kader van een herbeoordeling is eiseres gezien door de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft op 20 maart 2018 een rapport en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 18 april 2018 op basis van de FML een aantal functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld. Dit heeft geleid tot het primaire besluit dat eiseres met ingang van 18 april 2018 64,20% arbeidsongeschikt is.
3. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder eiseres laten beoordelen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 5 december 2018 aanleiding gezien om de FML op enkele punten aan te passen. Op basis van de nieuwe FML van 5 december 2018 heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd en het arbeidsgeschiktheidspercentage gewijzigd. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 18 april 2018 vastgesteld op 60,42%.
4. In beroep stelt eiseres dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Eiseres heeft verwezen naar een eerdere verzekeringsgeneeskundige rapportage van verweerder van 15 november 2016, waarin haar belastbaarheid nog te wisselend werd geacht. Eiseres heeft daarnaast een aantal medische stukken ingebracht. Op 22 januari 2020 heeft eiseres een psychoneurofysiologisch rapport van de [persoon] van 13 januari 2020 ingebracht.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met ingang van 18 april 2018 60,42% arbeidsongeschikt is.
6. Volgens vaste jurisprudentie komt aan rapporten die zijn opgesteld door een verzekeringsarts, een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts bezwaar en beroep een bijzondere waarde toe, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn (dat wil zeggen dat ze tot een onbetwistbare conclusie moeten leiden). Het gevolg van die bijzondere waarde van die rapporten is dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. Dat is slechts anders als een betrokkene aannemelijk maakt dat zo’n rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, niet concludent is of dat de in het rapport gegeven beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel echter wel een rapportage van een arts noodzakelijk.
7. De rechtbank vindt dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en begrijpelijk hebben gemotiveerd op welke wijze en op basis waarvan zij de medische beperkingen van eiseres hebben vastgesteld. Eiseres is zowel door de primaire verzekeringsarts als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en heeft medische informatie van de behandelende sector bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond hiervan reden gezien eiseres op een aantal punten aanvullend beperkt te achten. Het onderzoek door de verzekeringsartsen is medisch compleet en duidelijk gemotiveerd. Het is voor de rechtbank te volgen dat op grond van dit onderzoek benutbare mogelijkheden zijn vastgesteld, terwijl eerder in de rapportage van 15 november 2016 is geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiseres nog te wisselend was. Eiseres heeft in haar beroepschrift en aanvullende beroepsgronden de motivatie en de zorgvuldigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep betwist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op deze gronden gereageerd in een rapportage van 16 januari 2020 en heeft aanleiding gevonden om de belastbaarheid van eiseres verder bij te stellen. Ten aanzien van ‘persoonlijk risico’ en ‘geluidsbelasting’ zijn beperkingen aangenomen en er is een toelichting bij 5.1 toegevoegd aan de FML. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende is ingegaan op de door eiseres aangevoerde gronden.
8. Eiseres heeft een rapport van de [persoon] ingebracht om haar cognitieve beperkingen te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat dit rapport niet is opgesteld door een arts en daarom naar zijn aard minder geschikt is om de rapportages van de verzekeringsartsen te betwisten. De rechtbank haalt bovendien niet uit het rapport dat door de reguliere behandelende sector en de verzekeringsartsen in hun rapportages een verkeerd beeld zou zijn geschetst van de medische toestand van eiseres.
9. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de in de FML vastgelegde beperkingen van eiseres.
10. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek van verweerder niet onzorgvuldig is geweest en er ook overigens geen reden tot twijfel is over de juistheid van de medische belastbaarheid van eiseres. Verder wordt eiseres niet gevolgd in haar standpunt dat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiseres is in de gelegenheid geweest, en heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt, om medische informatie in te brengen. Uit het Korošec-arrest volgt niet dat de rechter in een situatie als hier aan de orde - waarin verzekeringsartsen van verweerder inzichtelijk de informatie van de behandelend artsen hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst - uit het oogpunt van equality of arms gehouden is een medisch deskundige te benoemen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
Het arbeidsdeskundig onderzoek
11. Bij de beoordeling van de vraag of eiseres kan werken in de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor haar heeft geselecteerd, gaat de rechtbank uit van de beperkingen zoals deze zijn vastgelegd in de FML van 16 januari 2020.
12. Eiseres bestrijdt de maatman, de maatmanomvang en het maanmanloon alsmede de geschiktheid van de gekozen functies. De maatman wordt bepaald door de functie die een betrokkene laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid vervulde. Een uitzondering kan gemaakt worden als sprake is van een als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid niet gerealiseerde toekomstverwachting. Dit betekent dat met een redelijke mate van zekerheid vaststaat dat een betrokkene, als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, een hoger beloonde functie zou gaan bekleden. Het afronden van een opleiding kan leiden tot een wijziging van de maatman, het volgen van algemeen vormende cursussen niet. In beroep heeft eiseres een certificaat [functie 2] van 25 juli 2006 voorzien van een aantal bijlagen van gevolgde cursussen overgelegd. Dit certificaat is door de SETH Academie uitgereikt. Omdat de SETH Academie failliet is heeft de arbeidsdeskundige in de rapportage van 16 januari 2020 de waarde onderzocht van soortgelijke certificaten van vergelijkbare opleidingsinstituten en is daarbij tot de conclusie gekomen dat sprake is van elkaar opvolgende korte cursussen. Het feit dat eiseres een eindcertificaat heeft behaald, maakt niet dat sprake is van een afgeronde opleiding. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de omvang van de maatman voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid uiteindelijk in het algemeen zonder betekenis is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat een geslaagd beroep op een maatmanwissel tot de vaststelling van een ander arbeidsongeschiktheidspercentage zal leiden.
13. Eiseres voert aan dat verweerder bij het berekenen van de verdiencapaciteit is uitgegaan van een verkeerde maatmanomvang en een verkeerd maatmaninkomen. Verweerder gaat uit van een maatmanomvang van 40 uur. Eiseres stelt dat dit 35,5 uur moet zijn. De rechtbank stelt met partijen vast dat eiseres werkzaam was als fulltime [functie 1] . Het door eiseres genoemde aantal ‘ [uren] ’ van 37,5 (waarbij kennelijk volgens de stellingen van eiseres ook rekening is gehouden met wisselende diensten, tijdzoneverschillen en werken op Nederlandse feestdagen), wat daar verder van zij, toont niet aan dat verweerder met een arbeidsomvang van 40 uur per week van een onjuiste (fulltime) maatmanomvang is uitgegaan. Daarnaast heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat daggelden en [kosten] deel uitmaakten van het maatmanloon. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van een verkeerd maanmanloon. Zij heeft geen gegevens overgelegd die aantonen dat de daggelden en [kosten] vaste loonelementen zijn in plaats van kostenvergoedingen en ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die de rechtbank doen twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde maatmanomvang en maatmanloon.
14. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat de geselecteerde functies ongeschikt zijn. Naar aanleiding van het door eiseres ingestelde beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op een aantal punten aangepast en verdergaande beperkingen aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan in de rapportage van 16 januari 2020 de geselecteerde functies opnieuw bekeken en geconcludeerd dat deze nog steeds passend zijn. De geselecteerde functies zijn textielproductenmaker (sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), assistent consultatiebureau (scb-code 372091), machinebediende inpak (scb-code 271093) en administratief ondersteunend medewerker (sbc- 315100). De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 16 januari 2020 voldoende is ingegaan op de functiespecifieke beroepsgronden en daarmee voldoende heeft gemotiveerd waarom de functies passend zijn voor eiseres.
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het arbeidsongeschiktheidspercentage op de datum in geding op de juiste wijze is berekend en dat het beroep daartegen ongegrond is.
16. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.