In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.L.M. Vreeswijk, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door P.A. Haakman. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar Ziektewet (ZW) uitkering met ingang van 20 augustus 2018 te beëindigen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiseres in beroep aanvoerde dat zij meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen en dat er een verdergaande urenbeperking moest worden aangenomen.
De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen inconsistenties bevatten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in staat was om de geselecteerde functies te verrichten, ondanks haar klachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische informatie die door eiseres was overgelegd, geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de juistheid van de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) vastgelegde beperkingen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.