ECLI:NL:RBAMS:2020:1147

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
13/684101-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van bedreiging en belediging van ambtenaren door verdachte met illegale verblijfsstatus

Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte met een illegale verblijfsstatus. De verdachte, geboren in 1955 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en belediging van ambtenaren op 11 juni 2019 te Amsterdam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.E. Stroink, en de verdediging door mr. M.A.M. Karsten. De tenlastelegging omvatte onder andere het bedreigen van twee hoofdagenten van de politie en het onbruikbaar maken van een politiecel. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld en dat hij zich in de afgelopen vijf jaar meermaals schuldig had gemaakt aan misdrijven. De officier van justitie had een ISD-maatregel geëist, maar de rechtbank besloot deze niet op te leggen, omdat de verdachte dakloos was en geen inkomen had, wat de effectiviteit van de maatregel zou ondermijnen. In plaats daarvan werd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd. De rechtbank verklaarde ook beslag te leggen op een mes en een hockeystick, en wees een schadevergoeding toe aan de Nationale Politie voor de schade aan de politiecel. De vordering van een andere benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684101-19; 13/702689-18 (tul) en 23/000375-18 (tul)
Datum uitspraak: 13 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1955,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. Stroink en van wat de gemachtigde raadsman, mr. M.A.M. Karsten, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:
het bedreigen van ambtenaren [persoon 1] en [persoon 2] op 11 juni 2019 te Amsterdam;
feit 2:
het onbruikbaar maken van een politiecel op 11 juni 2019 te Amsterdam;
feit 3:
het voorhanden hebben van een creditcardmes op 11 juni 2019 te Amsterdam;
feit 4:
het beledigen van ambtenaren [persoon 1] en [persoon 2] op 11 juni 2019 te Amsterdam;
feit 5 (gevoegde zaak):
het beledigen van ambtenaar [persoon 3] op 27 augustus 2019 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 11 juni 2019 te Amsterdam [persoon 1] en [persoon 2] , beiden dienstdoende als hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] meermalen dreigend de woorden toe te voegen: “Jullie gaan allebei net zo eindigen als die collega van jullie in Amstelveen. Jullie moeten door jullie hoofd geschoten worden” en “Ik ga jullie doodschieten” en “Ik ga jullie neersteken”, althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2:
op 11 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, die aan politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt door met ontlasting te smeren in die politiecel;
feit 3:
op 11 juni 2019 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 4, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, te weten een creditcardmes, in elk geval een blank wapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, namelijk op een creditcard, voorhanden heeft gehad;
feit 4:
op 11 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [persoon 1] en [persoon 2] , beiden dienstdoende als hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met noodhulp belast, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: “Jullie zijn te vergelijken met Hitler”;
feit 5 (gevoegde zaak 13/684126-19):
op 27 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 3] , aspirant van de politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: “Ik hoop dat jullie allemaal worden afgeschoten, de Duitsers hadden jullie moeten vergassen” en “Je bent een hoerenzoon, je moeder is een hoer”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen (voorwaardelijke) ISD-maatregel op te leggen, omdat deze maatregel niet in verhouding staat tot de aan verdachte verweten feiten.
De raadsman heeft verzocht om een taakstraf op te leggen. De raadsman heeft hierbij benadrukt dat verdachte, ondanks zijn illegale verblijfsstatus, bereikbaar is voor hulpverlening. Bovendien kan een taakstraf bijdragen aan gedragsverandering.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en heeft bij die keuze en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen en bedreigen van ambtenaren in functie. Doordat de beledigingen zijn geuit in het bijzijn van omstanders, zijn de betrokken ambtenaren aangetast in hun eer en goede naam. Daarnaast heeft verdachte een politiecel onbruikbaar gemaakt. Deze feiten zijn gericht tegen, of houden verband met het openbaar gezag. Dit zijn ergerlijke en overlastgevende feiten. Verdachte heeft met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 30 december 2019. Hieruit komt naar voren dat hij steeds weer in conflict lijkt te komen met het openbaar gezag. Verdachte heeft hiervoor al verschillende gevangenisstraffen opgelegd gekregen en uitgezeten. Ook loopt hij in twee proeftijden van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, waarvoor onder de TUL-parketnummers die bij deze zaak zijn aangebracht, tenuitvoerlegging wordt gevorderd.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het advies van reclassering Leger Des Heils van 11 september 2019, waarin de reclassering het volgende heeft gerapporteerd. Gelet op de onrechtmatige verblijfsstatus van verdachte als ongewenst vreemdeling, ziet de reclassering geen mogelijkheden om vorm te geven aan reclasseringsinterventies. Daarnaast is gebleken dat verdachte niet bereikbaar is voor de reclassering. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel staan in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en in de ISD-richtlijn van het Openbaar Ministerie. Vereist is dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Omdat de rechtbank in dit vonnis bewezen verklaart dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen en het onbruikbaar maken van een politiecel, is aan deze voorwaarde voldaan. Ook moet verdachte in de afgelopen vijf jaar meer dan drie keer onherroepelijk zijn veroordeeld voor het plegen van een misdrijf, waarvoor een vrijheidsbenemende straf is opgelegd. Uit het strafblad van verdachte van 30 december 2019 volgt dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Verdachte is in de afgelopen vijf jaar namelijk zes maal onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf en heeft deze gevangenisstraffen ook uitgezeten. Bovendien moeten de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde vrijheidsbenemende straffen. Ook aan deze voorwaarde is voldaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank ziet echter aanleiding om, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen ISD-maatregel op te leggen aan verdachte. De rechtbank constateert dat verdachte dakloos is en geen inkomen en geen dagbesteding heeft. Hij komt door zijn illegale verblijfsstatus in Nederland niet in aanmerking voor sociale voorzieningen, waardoor de problematiek van verdachte zich lastig laat behandelen. Oplegging van een ISD-maatregel zal dan ook grotendeels neerkomen op kale detentie gedurende de tijd dat de maatregel voortduurt. In het geval dat uitzetting naar [geboorteland] voor die tijd niet is gelukt, zal verdachte na zijn detentie terugvallen in zijn oude levenspatroon. De rechtbank acht dit geen wenselijke situatie en ziet daarin aanleiding om geen ISD-maatregel op te leggen.
Hoewel de rechtbank de gepleegde feiten overlastgevend en ergerlijk vindt, ziet de rechtbank ook in de aard en ernst van de feiten aanleiding om aan verdachte op dit moment geen ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een ISD-maatregel, gelet op de frequentie waarmee verdachte (soortgelijke) strafbare feiten pleegt en gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, niet in verhouding staat tot de aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten. Bovendien is verdachte sinds 14 juni 2019 onder algemene voorwaarden geschorst uit voorlopige hechtenis. De rechtbank weegt de omstandigheid dat hij zich sindsdien niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten in het voordeel van verdachte mee. De rechtbank vindt dat verdachte een
allerlaatstekans dient te krijgen en acht, gelet op zijn strafblad, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand passend. De rechtbank vindt een taakstraf, zoals verzocht door de raadsman, niet haalbaar omdat uit het reclasseringsadvies naar voren komt dat verdachte niet zichtbaar is voor de reclassering. Bovendien is oplegging van een taakstraf, gelet op de omvang van het strafblad, een gepasseerd station.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- 1.00 STK mes (goednummer 5763001);
- 1.00 SKT hockeystick (goednummer 5763002).
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het mes en de hockeystick worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij zich ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen refereert aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Het in beslag genomen mes moet worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, omdat het onder feit 3 bewezen geachte met dit voorwerp is begaan. Bovendien is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp in strijd is met de wet en het algemeen belang. De inbeslaggenomen hockeystick zal worden verbeurdverklaard.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

[persoon 4] vordert als gemachtigde, namens de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, € 58,08 aan vergoeding van materiële schade voor het onbruikbaar maken van een politiecel (feit 2), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 100,- aan vergoeding van immateriële schade voor de jegens hem geuite belediging (feit 5, gevoegde zaak).
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
Beide vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden toegewezen, inclusief wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de door de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, ingediende vordering af te wijzen, omdat de gemaakte schoonmaakkosten onderdeel zijn van een groot schoonmaakcontract dat is gesloten met de Nationale Politie.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering van benadeelde partij [persoon 3] af te wijzen, omdat het door hem gevorderde schadebedrag onvoldoende onderbouwd is.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat verdachte geen inkomen heeft. De raadsman heeft aangegeven dat het niet wenselijk is dat de schadevergoedingsmaatregel daardoor zal worden omgezet in gijzeling.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, zal worden toegewezen voor het gevorderde bedrag van € 58,08, inclusief wettelijke rente. De schadevergoedingsmaatregel zal niet worden opgelegd. De Nationale Politie is voldoende in staat om, zonder extra waarborg voor betaling, de schadevergoeding te innen.
De benadeelde partij [persoon 3] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken zitten de op 24 juni 2019 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert alsnog tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen in de zaken met parketnummers 13/702689-18 en 23/000375-18, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het gaat om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 5 dagen (in de zaak met parketnummer 13/702689-18) en een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 26 dagen (in de zaak met parketnummer 23/000375-18).
10.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen in het geval dat de ISD-maatregel wordt opgelegd.
Indien anders wordt afgedaan heeft de officier van justitie verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen bevelen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 57, 63, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van de feiten 4 en 5:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Oplegging straf
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1.00 STK Mes (goednummer 5763001).
Verklaart verbeurd: 1.00 STK Hockeystick (goednummer 5763002).
Benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam (t.a.v. feit 2)
Wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, van een bedrag van € 58,08 .Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Het bedrag wordt verhoogd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Benadeelde partij [persoon 3] (t.a.v. feit 5, gevoegde zaak)
Verklaart de benadeelde partij [persoon 3] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Voorwaardelijke veroordelingen
Gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 (vijf) dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 12 november 2018 in de zaak met parketnummer 13/702689-18,
ten uitvoer zal worden gelegd in het geval dat in de zaak met parketnummer 13/684101-19 sprake is van een onherroepelijke veroordeling.
Gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 26 (zesentwintig) dagen, opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 september 2019 in de zaak met parketnummer 23/000375-18,
ten uitvoer zal worden gelegd in het geval dat in de zaak met parketnummer 13/684101-19 sprake is van een onherroepelijke veroordeling.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. B. Vogel en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.E. van der Burg en K.P.M. Smeets, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]