ECLI:NL:RBAMS:2020:1130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
13/752148-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door Amtsgericht Aachen met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij meerdere autodiefstallen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de genoegzaamheid van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de mate van betrokkenheid bij de feiten niet duidelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen, aangezien de opgeëiste persoon werd verweten lid te zijn van een bende die betrokken was bij georganiseerde diefstal.

De rechtbank heeft ook de vraag van de gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld, zoals voorgeschreven in artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW). De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon in aanmerking kwam voor gelijkstelling, omdat hij gedurende de afgelopen vijf jaar in Nederland had verbleven. De officier van justitie betwistte dit, wijzend op onderbrekingen in de inschrijving van de opgeëiste persoon in de Basisregistratie Personen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij voldeed aan de vereisten voor gelijkstelling, omdat zijn verblijf in Nederland niet onafgebroken was geweest.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, en de uitspraak werd gedaan door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752148-19
RK nummer: 19/6843
Datum uitspraak: 13 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 november 2019 door
het Amtsgericht Aachen (Duitsland)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats]
thans gedetineerd in het [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 15 november 2019 door het
Amtsgericht Aachenuitgevaardigd arrestatiebevel met dossiernummer 622 Gs 1508/19 - 112 Js 618/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is aangezien er slechts bij het laatste feit is vermeld dat sprake is geweest van mededaderschap en dat bij de andere feiten de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet is vermeld. Op grond hiervan dient de overlevering te worden geweigerd, aldus de raadvrouw
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het EAB genoegzaam is. Uit de omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verweten dat hij als lid van een bende betrokken is geweest bij het plegen van meerdere autodiefstallen. Deze feiten worden in het EAB gekwalificeerd als het misdrijf van gemeenschappelijke zware bendediefstal en het lijstfeit georganiseerde diefstal is aangekruist. Hiermee is voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering is gevraagd en kan het specialiteitsbeginsel worden gewaarborgd. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Artikel 6, vijfde lid, OLW

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW en dat derhalve aan hem een terugkeergarantie moet worden vertrekt. De raadsvrouw heeft hiertoe een Informatiestaat SKDB-personen en een Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van de opgeëiste persoon overgelegd.
Uit deze gegevens blijkt volgens de raadsvrouw dat hij gedurende de afgelopen vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven. Hij stond weliswaar de laatste 5 jaar niet onafgebroken ingeschreven, maar in de tijdvakken dat hij niet ingeschreven stond, verbleef hij in detentie. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon diep is geworteld in de Nederlandse maatschappij. Hij is hier geboren en heeft zijn hele leven in Nederland doorgebracht. Hij woont hier samen met zijn vriendin en haar twee kinderen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, aangezien hij de afgelopen 5 jaar niet onafgebroken ingeschreven heeft gestaan in de Basisregistratie Personen en er ook geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de afgelopen 5 jaar sprake is geweest van rechtmatig verblijf.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent hetgeen is aangevoerd als volgt.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, vijfde lid, OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten dat:
1. de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
2. er een vervolgingsmogelijkheid bestaat in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank:
- een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger kan worden gelijkgesteld met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
- een duurzaam verblijfsrecht niet hoeft te worden aangetoond middels overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij aan deze materiële voorwaarden voldoet. Uit de stukken blijkt dat de periode van het verblijf van de opgeëiste persoon vanaf 2013 telkens is onderbroken doordat hij een aantal maal in detentie heeft verbleven. Dat de opgeëiste persoon in de periode voordien op enig moment is gaan voldoen aan de materiële voorwaarden voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht, kan daarbij wegens het ontbreken van voldoende gegevens omtrent de rechtmatigheid van het verblijf van de opgeëiste persoon in deze eerdere periode (bijvoorbeeld in de vorm van een afgeleid verblijfsrecht, of in verband met het verrichten van daadwerkelijke en reële arbeid) niet worden vastgesteld. Het beroep op gelijkstelling met een Nederlander wordt daarom verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aachen(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.