3.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ (AVR) de aangifte en getuigenverklaring van [getuige 1] inderdaad auditief opgenomen hadden moeten worden.
De rechtbank is echter met de officier van justitie van oordeel dat kan worden volstaan met een constatering van het vormverzuim, zonder daar een rechtsgevolg aan te verbinden. Het dossier geeft geen aanwijzingen waaruit zou blijken dat de politie opzettelijk in strijd met de AVR heeft gehandeld, teneinde verdachte in haar belang te schaden. Het waren geen geplande verhoren. De verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] zijn in de nacht, meteen na het incident, afgelegd. De mogelijkheid op controle op de totstandkoming van de aangifte en de verklaring van [getuige 1] ontbreekt. Wel is aangever meermalen en uitgebreid verhoord. Aangever is ter plaatse gehoord, daarna is een uitvoerige aangifte opgenomen op het politiebureau en aangever is de dag na het incident door een verbalisant gebeld voor aanvullende vragen. Ook de getuigenverklaring van [getuige 1] is uitgebreid. Bovendien betreffen het op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal die door de aangever en getuige zijn ondertekend. De verdediging heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de ernst van het verzuim blijkt of welk concreet nadeel voor verdachte is ontstaan, doordat de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] niet zijn opgenomen. Uit het dossier blijkt dat ook niet. Het vormverzuim kan daarom niet tot uitsluiting van het bewijs leiden. De rechtbank zal aan het verzuim geen rechtsgevolg verbinden.
Betrouwbaarheid verklaringen
Aangever heeft het volgende verklaard. Hij heeft een discussie met verdachte gevoerd op Facebook Messenger. Zij hebben naar aanleiding van deze discussie afgesproken elkaar te ontmoeten. Toen verdachte aan kwam lopen heeft aangever een been uitgestoken om verdachte op afstand te houden. Verdachte trok al snel een mes. Verdachte heeft twee keer met het mes in haar hand naar hem uitgehaald, waardoor hij achteruit moest deinzen. Bij de tweede keer dat ze uithaalde stond aangever op iets meer afstand en is aangever op de grond terecht gekomen. Verdachte zou daarop hebben gezegd: "Zie je, ik laat je opstaan.". Daarnaast heeft aangever verklaard dat verdachte heeft geroepen dat ze het specifiek had gericht op zijn lever.
Getuige [getuige 1] , de partner van aangever, heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte met het mes in haar hand een slaande steekbeweging heeft gemaakt in de richting van aangever. Daarbij heeft zij gehoord dat verdachte onder meer schreeuwde: "ik steek je in je lever" en "Ik wil voelen hoe dat mes in je gaat". Objectieve getuigen, [getuige 3] en [getuige 4] , hebben tevens verklaard dat zij hebben gezien dat een vrouw stekende bewegingen maakte.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever en [getuige 1] betrouwbaar zijn en daarom kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Aangever heeft na het incident de politie gebeld en is, tot de politie ter plaatse was, achter verdachte aan blijven lopen. Aangever heeft ter plaatse een verklaring afgelegd en ook meteen daarna op het politiebureau hebben aangever en getuige [getuige 1] een verklaring afgelegd. Zij hebben dus niet een aanzienlijke tijd gehad om de verklaringen op elkaar af te stemmen. Wel komen de verklaringen op essentiële punten overeen, waaronder het willen steken in de lever van aangever. Voorts worden de verklaringen van aangever en [getuige 1] in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van de objectieve getuigen, [getuige 3] en [getuige 4] . Tot slot is bij de fouillering van verdachte ook daadwerkelijk een (vlinder)mes bij haar aangetroffen.
Vrijspraak van poging tot toebrenging van dodelijk letsel
Wat is er gebeurd?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte meermalen met een vlindermes naar aangever heeft uitgehaald en daarbij heeft gezegd dat zij hem wilde steken, waarbij zij aangaf het in het bijzonder op zijn lever te voorzien. De verklaring van verdachte, waarin zij onder meer heeft aangegeven dat juist zij is aangevallen, vindt de rechtbank, op grond van alle verklaringen in het dossier en het aantreffen van het mes bij verdachte, volstrekt onaannemelijk. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe deze gedraging moet worden gekwalificeerd.
Opzet op de dood?
De rechtbank stelt voorop dat voor poging tot moord/doodslag moet worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Verdachte heeft uitgehaald naar aangever toen zij op een afstand van in ieder geval één beenlengte stond. Bij de tweede beweging stond aangever op iets meer afstand. Op het moment dat aangever op de grond terecht kwam is de aanval gestopt. Verdachte heeft aangever laten opstaan en is weggelopen. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet zodanig zijn gericht op de dood, dat kan worden gesteld dat verdachte de aanmerkelijk kans op het toebrengen van dodelijk letsel heeft aanvaard. De afstand is te ver om te stellen dat de steekbewegingen gericht waren op het intreden van de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen van verdachte, zowel gedaan tijdens de ontmoeting als in het gesprek op Facebook Messenger, deze conclusie niet anders maken. Daaruit volgt wel dat er ruzie was en ze met elkaar wilden afspreken, maar dat zij aangever daadwerkelijk dood wilde maken blijkt nergens uit. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever, moet zij voor de primair ten laste gelegde poging tot moord en de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag vrij worden gesproken.
Verdachte heeft naar aangever meermalen uitgehaald met een mes en daarbij gezegd dat zij hem wilde steken, waarbij zij aangaf het in het bijzonder op zijn lever te voorzien. Die bedreiging is van dien aard en onder zodanige omstandigheden verricht dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij dodelijk letsel op zou lopen. Aangever heeft ook verklaard dat hij echt bang was geworden. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de (meer subsidiair ten laste gelegde) bedreiging.