ECLI:NL:RBAMS:2020:112

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
13/170718-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord of doodslag; veroordeling bedreiging met een mes; betrouwbaarheid verklaringen

Op 13 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en doodslag, en bedreiging met een mes. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 juli 2019, waarbij de verdachte met een mes in de richting van het slachtoffer heeft gestoken en daarbij dreigende woorden heeft geuit. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 23 december 2019 en 13 januari 2020 gevoerd. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk bedreigend heeft gehandeld, maar sprak haar vrij van de poging tot moord en doodslag. De rechtbank achtte de bedreiging met een mes bewezen, omdat de gedragingen van de verdachte bij het slachtoffer de vrees voor dodelijk letsel hebben opgewekt. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/170718-19 (Promis)
Datum uitspraak: 13 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 december 2019 en 13 januari 2020 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linde en van wat verdachte en haar raadsman mr. V.G. Kraal naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat zij op 14 juli 2019 te Amsterdam met een mes meermalen in de richting van [persoon 1] heeft uitgehaald en daarbij heeft gezegd "Ik wil je in je lever steken" en "ik wil voelen hoe het mes in je gaat". Dit is primair ten laste gelegd als poging tot moord, subsidiair als poging tot doodslag en meer subsidiair als bedreiging.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
Volgens de officier van justitie kan op basis van de aangifte, de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en de twee onafhankelijke getuigen worden bewezen dat verdachte twee keer met een mes heeft uitgehaald in de richting van aangever en daarbij heeft geschreeuwd dat zij hem wilde steken.
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte, door met een mes te steken in de richting van aangever, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever dodelijk letsel zou oplopen en dat zij deze kans bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft aangever ook willen raken, dit heeft zij immers geschreeuwd.
Tenslotte heeft de officier van justitie aangevoerd dat er ook sprake is geweest van voorbedachte raad. Uit de chatgesprekken blijken aanwijzingen voor het door verdachte voorgenomen besluit om aangever van het leven te beroven en verdachte heeft ook daadwerkelijk een mes meegenomen naar de ontmoeting. Verdachte heeft tijd gehad om zich te beraden op het genomen besluit. Er heeft immers een aanzienlijk tijdsverloop gezeten tussen de discussie via Facebook Messenger en de daadwerkelijke ontmoeting.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verzuim van vormen
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat in het belang van de waarheidsvinding, de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 1] die op het politiebureau is afgelegd, auditief opgenomen hadden moeten worden. Dit is niet gebeurd, terwijl dat wel is verplicht wanneer de strafbedreiging meer dan 12 jaar bedraagt, zoals in deze zaak. In deze zaak is dit met name van belang, omdat verdachte het feit stellig ontkent. Daarmee is het recht op een eerlijk proces (art 6 EVRM) geschonden en verdachte ondervindt daar nadeel van. De raadsman heeft aangevoerd dat dit een onherstelbaar vormverzuim betreft, dat zou moeten leiden tot uitsluiting van bewijs van bovengenoemde verklaringen.
Bewijsverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kunnen de aangifte niet ondersteunen. [getuige 1] is de vriendin van aangever en [getuige 2] haar zus. Bovendien was er genoeg tijd om de verklaringen op elkaar af te stemmen. Daarbij ondersteunen de verklaringen van de objectieve getuigen onvoldoende de verklaring van aangever. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte een beweging heeft gemaakt met een mes.
De raadsman heeft tevens bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat het steken in de richting van het lichaam niet kan worden aangemerkt als gericht op de dood van aangever. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van het Hof van 28 februari 2017 (parketnummer 23/003537-16), waarbij is bewezen dat verdachte aangever in zijn wang had gestoken met een mes, maar is vrijgesproken van poging tot doodslag.
Tot slot is er in de visie van de raadsman geen sprake van een strafbare poging. Ten eerste omdat er geen bewijs is voor een begin van uitvoering. Ten tweede omdat verdachte vrijwillig is teruggetreden. Verdachte heeft gezegd: “Ik laat je opstaan.” en zij is tijdig weggerend.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Verzuim van vormen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ (AVR) de aangifte en getuigenverklaring van [getuige 1] inderdaad auditief opgenomen hadden moeten worden.
De rechtbank is echter met de officier van justitie van oordeel dat kan worden volstaan met een constatering van het vormverzuim, zonder daar een rechtsgevolg aan te verbinden. Het dossier geeft geen aanwijzingen waaruit zou blijken dat de politie opzettelijk in strijd met de AVR heeft gehandeld, teneinde verdachte in haar belang te schaden. Het waren geen geplande verhoren. De verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] zijn in de nacht, meteen na het incident, afgelegd. De mogelijkheid op controle op de totstandkoming van de aangifte en de verklaring van [getuige 1] ontbreekt. Wel is aangever meermalen en uitgebreid verhoord. Aangever is ter plaatse gehoord, daarna is een uitvoerige aangifte opgenomen op het politiebureau en aangever is de dag na het incident door een verbalisant gebeld voor aanvullende vragen. Ook de getuigenverklaring van [getuige 1] is uitgebreid. Bovendien betreffen het op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal die door de aangever en getuige zijn ondertekend. De verdediging heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de ernst van het verzuim blijkt of welk concreet nadeel voor verdachte is ontstaan, doordat de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] niet zijn opgenomen. Uit het dossier blijkt dat ook niet. Het vormverzuim kan daarom niet tot uitsluiting van het bewijs leiden. De rechtbank zal aan het verzuim geen rechtsgevolg verbinden.
Betrouwbaarheid verklaringen
Aangever heeft het volgende verklaard. Hij heeft een discussie met verdachte gevoerd op Facebook Messenger. Zij hebben naar aanleiding van deze discussie afgesproken elkaar te ontmoeten. Toen verdachte aan kwam lopen heeft aangever een been uitgestoken om verdachte op afstand te houden. Verdachte trok al snel een mes. Verdachte heeft twee keer met het mes in haar hand naar hem uitgehaald, waardoor hij achteruit moest deinzen. Bij de tweede keer dat ze uithaalde stond aangever op iets meer afstand en is aangever op de grond terecht gekomen. Verdachte zou daarop hebben gezegd: "Zie je, ik laat je opstaan.". Daarnaast heeft aangever verklaard dat verdachte heeft geroepen dat ze het specifiek had gericht op zijn lever.
Getuige [getuige 1] , de partner van aangever, heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte met het mes in haar hand een slaande steekbeweging heeft gemaakt in de richting van aangever. Daarbij heeft zij gehoord dat verdachte onder meer schreeuwde: "ik steek je in je lever" en "Ik wil voelen hoe dat mes in je gaat". Objectieve getuigen, [getuige 3] en [getuige 4] , hebben tevens verklaard dat zij hebben gezien dat een vrouw stekende bewegingen maakte.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever en [getuige 1] betrouwbaar zijn en daarom kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Aangever heeft na het incident de politie gebeld en is, tot de politie ter plaatse was, achter verdachte aan blijven lopen. Aangever heeft ter plaatse een verklaring afgelegd en ook meteen daarna op het politiebureau hebben aangever en getuige [getuige 1] een verklaring afgelegd. Zij hebben dus niet een aanzienlijke tijd gehad om de verklaringen op elkaar af te stemmen. Wel komen de verklaringen op essentiële punten overeen, waaronder het willen steken in de lever van aangever. Voorts worden de verklaringen van aangever en [getuige 1] in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van de objectieve getuigen, [getuige 3] en [getuige 4] . Tot slot is bij de fouillering van verdachte ook daadwerkelijk een (vlinder)mes bij haar aangetroffen.
Vrijspraak van poging tot toebrenging van dodelijk letsel
Wat is er gebeurd?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte meermalen met een vlindermes naar aangever heeft uitgehaald en daarbij heeft gezegd dat zij hem wilde steken, waarbij zij aangaf het in het bijzonder op zijn lever te voorzien. De verklaring van verdachte, waarin zij onder meer heeft aangegeven dat juist zij is aangevallen, vindt de rechtbank, op grond van alle verklaringen in het dossier en het aantreffen van het mes bij verdachte, volstrekt onaannemelijk. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe deze gedraging moet worden gekwalificeerd.
Opzet op de dood?
De rechtbank stelt voorop dat voor poging tot moord/doodslag moet worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Verdachte heeft uitgehaald naar aangever toen zij op een afstand van in ieder geval één beenlengte stond. Bij de tweede beweging stond aangever op iets meer afstand. Op het moment dat aangever op de grond terecht kwam is de aanval gestopt. Verdachte heeft aangever laten opstaan en is weggelopen. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet zodanig zijn gericht op de dood, dat kan worden gesteld dat verdachte de aanmerkelijk kans op het toebrengen van dodelijk letsel heeft aanvaard. De afstand is te ver om te stellen dat de steekbewegingen gericht waren op het intreden van de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen van verdachte, zowel gedaan tijdens de ontmoeting als in het gesprek op Facebook Messenger, deze conclusie niet anders maken. Daaruit volgt wel dat er ruzie was en ze met elkaar wilden afspreken, maar dat zij aangever daadwerkelijk dood wilde maken blijkt nergens uit. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever, moet zij voor de primair ten laste gelegde poging tot moord en de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag vrij worden gesproken.
Bedreiging
Verdachte heeft naar aangever meermalen uitgehaald met een mes en daarbij gezegd dat zij hem wilde steken, waarbij zij aangaf het in het bijzonder op zijn lever te voorzien. Die bedreiging is van dien aard en onder zodanige omstandigheden verricht dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij dodelijk letsel op zou lopen. Aangever heeft ook verklaard dat hij echt bang was geworden. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de (meer subsidiair ten laste gelegde) bedreiging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 juli 2019 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op korte afstand een vlindermes,
- op die [persoon 1] te richten en
- meermalen richting het lichaam van die [persoon 1] uit te halen en
- die [persoon 1] daarbij de woorden toe te voegen: "ik wil je in je lever steken" en "ik wil voelen hoe het mes in je gaat", althans woorden van gelijkende dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar primair ten laste gelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest , waarvan 6 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met aangever.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte een 3-jarige zoon heeft en aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft online een conflict gehad met aangever. Naar aanleiding van deze discussie hebben zij elkaar ontmoet, volgens verdachte om het één en ander naar elkaar uit te spreken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij wilde dat aangever zou stoppen met over haar te praten. Verdachte heeft echter in plaats van het voeren van een gesprek met aangever vrijwel meteen een mes getrokken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij welbewust met een mes op zak de confrontatie heeft opgezocht met aangever en hem zowel met het mes als woordelijk heeft bedreigd. Door op deze manier te handelen heeft verdachte bij aangever, zijn vriendin, en andere (toevallige) omstanders gevoelens van angst en onveiligheid opgewekt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 1 november 2019, opgemaakt door S. Crombag, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in: Aannemelijk is gezien het conflictueuze chatgesprek met aangever dat verdachte boos naar het park is gegaan. Zij zal minder remming in haar gedragskeuzes kunnen hebben ervaren, gezien de lacunaire gewetensontwikkeling en verminderde agressieregulatie. Verdachte zal bedreiging of geweld als een passende reactie hebben gezien. Het feit moet verdachte in licht verminderde mate te worden toegerekend. Daarbij is een ambulant traject bij Inforsa dat ziet op psychotherapie geïndiceerd. Het herhalen van de eerder opgelegde Agressieregulatie op Maat wordt niet zinvol geacht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming & reclassering van 13 december 2019, opgemaakt door A. Neslo. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in: Naast de door de psycholoog in het rapport van 1 november 2019 vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek van verdachte heeft volgens de reclassering ook haar sociaal netwerk een rol gespeeld bij het ten laste gelegde. Ondanks dat verdachte geaccepteerde maatschappelijke doelen nastreeft en zij een ambulant behandeltraject gericht op agressieregulatie bij de forensische polikliniek De Waag positief heeft afgerond, blijft het volgens de reclassering zorgelijk dat zij wederom wegens een geweldsdelict met justitie in aanraking is gekomen. De reclassering vindt daarom het inzetten van interventies binnen een ambulant forensisch kader noodzakelijk ter voorkoming van recidive. De reclassering adviseert oplegging van een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met aangever.
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in 2017 door het hof is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank heeft tevens gekeken naar de oriëntatiepunten die door de rechtbanken onderling zijn afgesproken en die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor een bedreiging met een steekwapen uitgegaan van een taakstraf van 60 uren.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard van de bedreiging, het feit dat verdachte zelf de confrontatie met aangever heeft opgezocht en de recidive van verdachte aanleiding bestaat om naast deze 60 uur taakstraf nog een maand voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank heeft in de strafoplegging meegenomen dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen als bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met aangever. De rechtbank legt deze door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op om het herhalingsgevaar te verminderen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 (zestig) uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (één) maand. Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
Meldplicht bij reclassering en houden aan aanwijzingen
zich binnen drie werkdagen na de uitspraak meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres te plaats] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het
reclasseringstoezicht uit te voeren en dient zich te houden aan de aanwijzingen;
Ambulante behandeling
zich laat behandelen door de forensische polikliniek Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
Contactverbod
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de aangever, [persoon 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt. Bovendien verleent veroordeelde medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 januari 2019.
[...]