ECLI:NL:RBAMS:2020:1107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
13/751978-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 oktober 2019 en betreft strafbare feiten die naar Belgisch recht zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1974 en met de Nederlandse nationaliteit, is niet verschenen tijdens de zitting op 4 februari 2020. Zijn raadsman heeft verklaard niet gemachtigd te zijn om namens hem het woord te voeren.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die in het EAB zijn vermeld, zijn beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet vallen, waaronder deelneming aan een criminele organisatie, oplichting en vervalsing van documenten. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die is gegeven door de Belgische autoriteiten, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf te ondergaan.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft met succes betoogd dat de overlevering aan de Belgische autoriteiten moet plaatsvinden, gezien het feit dat het onderzoek in België is gestart en het bewijs zich daar bevindt. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751978-19
RK nummer: 19/6187
Datum uitspraak: 18 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 september 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 februari 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern.
De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, heeft verklaard door de opgeëiste persoon niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen van 26 september 2019, referentie OR (…) 2018/090.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de e-mails van 18 november 2019 en 22 november 2019 aangevuld. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel en deze e-mails is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van
feit Aen
feit Bwaarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan criminele organisatie;
onder nummer 20, te weten:
oplichting;
en onder nummer 23, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in de e-mail van 18 november 2019 vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie het aldaar genoemde
feit Cook aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Echter, de rechtbank heeft geconstateerd dat in de e-mail van 18 november 2019 is vermeld dat op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van één jaar is gesteld. Aldus is ten aanzien van dit feit niet voldaan aan de eis dat een feit slechts kan worden aangeduid als een lijstfeit indien daarop naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit Clevert naar Nederlands recht op:
feitelijk leiding geven aan overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:55, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings in Antwerpen, afdeling Turnhout, heeft bij brief van 20 november 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 § 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren onbekende onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Feit Aen
feit Bzijn inderdaad ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
  • medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
  • medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
  • medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • het onderzoek is aangevangen in België;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • medeverdachten worden vervolgd of zijn veroordeeld in België.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft zij naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 140, 225 en 326 Wetboek van Strafrecht, artikel 2:55, eerste lid, Wet op het financieel toezicht jo. artikel 1 onder 2°, artikel 2 en artikel 6 Wet op de Economische Delicten en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België).
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.