7.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, wat een hinderlijk feit is en heeft overlast veroorzaakt voor zijn moeder. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen, die hij heeft gepleegd tegen zijn (ex-)vriendinnen en familieleden. Het gedrag van verdachte is bij alle bewezen feiten steeds oncontroleerbaar explosief te noemen. Het zijn ernstige feiten die verdachte telkens pleegt onder invloed van alcohol en/of drugs, waarbij hij een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun eigen woning.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het ISD Trajectconsult van het NIFP van 18 oktober 2019, opgemaakt door E. Kuiper. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Er zijn aanwijzingen voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD van het gecombineerde type, verslaving aan alcohol en cannabis en misbruik van cocaïne. Bovendien is er een sterke verdenking op een licht verstandelijke beperking, op zijn minst zou er sprake zijn van zwakbegaafdheid. Er zijn geen contra-indicaties en er is geen noodzaak om nader onderzoek te verrichten alvorens te kunnen adviseren over het eventueel opleggen van een ISD-maatregel.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 15 juli 2019, opgemaakt door R. Nuyens. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. De schorsing van de voorlopige hechtenis in onderhavige strafzaak is opgeheven wegens het overtreden van de voorwaarden, recidive en toenemend middelengebruik. Verdachte heeft ook geen adres. Het is Reclassering Inforsa daarom niet gelukt om met verdachte in contact te komen. Het strafblad van verdachte bevat een patroon van geweldsdelicten als huiselijk geweld. Eerdere drangkaders werden veelal negatief beëindigd. Verdachte kampt met meerdere problemen, te weten dakloosheid, schulden, harddrugs-, softdrugs- en alcoholverslaving, ADHD, verstoorde agressieregulatie en ontwrichtte verhoudingen met zijn ex-partners. Verdachte bagatelliseert zijn verslavingsproblematiek en externaliseert de oorzaken van zijn problematisch gedrag. Hij heeft Reclassering Inforsa meermalen kenbaar gemaakt zijn middelengebruik niet te willen doorbreken. Dit standpunt is een contra-indicatie voor een klinische verslavingsbehandeling. Ondanks een ambulante agressieregulatie behandeling was er in het afgelopen half jaar van het toezicht meermalen sprake van recidive. Verdachte voldoet aan de harde en zachte ISD-criteria. Mede vanwege de grote kans op recidive is oplegging van een dwangkader als de onvoorwaardelijke ISD-maatregel aangewezen. In dat kader kan verdachte gemotiveerd worden om mee te werken aan diagnostiek. Plaatsing van betrokkene in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), gespecialiseerd in de behandeling van mensen met multiple problematiek, is aangewezen. Een dergelijke behandeling kan worden geboden bij Hoeve Bosschoord, onderdeel van Trajectum of een gelijkwaardig geïndiceerde klinische setting.
Verdachte zal waarschijnlijk, gelet op zijn weigerachtige houding, geen gebruik maken van het aanbod op de ISD-unit. Als bekend heeft de ISD-maatregel als doel, middels langdurige insluiting, de samenleving te beschermen tegen veelplegers. Secundair is deze gericht op gedragsbeïnvloeding. Daarom is een ISD-maatregel óók aangewezen voor een cliënt die bij voortduring niet responsief is en niet deelneemt aan het programma met erkende gedragsinterventies en vaardigheidstrainingen in de intramurale fase en (klinische) zorgtoeleiding in de extramurale fase.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 15 oktober 2019, opgemaakt door L.F. Visser ten behoeve van de voorgeleiding van verdachte bij de rechter-commissaris. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Uit het reclasseringsdossier blijkt dat betrokkene in november 2016 (inzake 13/701947-16) alsook in november 2017 (inzake 13/684361-17) reclasseringstoezicht is opgelegd. Beide reclasseringstoezichten zijn zeer moeizaam verlopen. Betrokkene overtrad hierbinnen zowel de algemene voorwaarden (recidive) als de bijzondere voorwaarden (overtreden alcohol- en drugsverbod, overtreden locatieverbod en zich niet houden aan afspraken ten behoeve van de meldplicht). In verband hiermee is in april 2019 door Reclassering Inforsa de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke strafdelen geadviseerd. Betrokkene voldoet daarom aan zowel de harde als de zachte ISD-criteria. Uit het gesprek met verdachte bleek dat hij van mening is dat ISD hem kansen kan bieden om zijn leven weer op de rails te krijgen. Betrokkene realiseert zich dat er voor hem binnen een ambulant forensisch kader geen mogelijkheden zijn tot gedragsverandering.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker R. Nuyens als deskundige gehoord. Hij heeft voornoemde rapportages bevestigd en waar nodig aangevuld. De heer Nuyens heeft ten aanzien van de wens van verdachte om klinisch behandeld te worden en tegelijkertijd te werken, verklaard dat dit absoluut onmogelijk is en dat dat een dergelijke constructie bij geen enkele klinische behandeling zal worden toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 januari 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 13 maart 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het reclasseringsrapport van 15 juli 2019, en daarmee het advies tot oplegging van de ISD-maatregel, niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank ziet dat anders. Hoewel het de voorkeur had verdiend dat de reclassering verdachte nogmaals zou hebben gehoord alvorens te adviseren tot oplegging van de ISD-maatregel, is de rechtbank van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat dit tot een ander advies zou hebben geleid. Het rapport is immers opgesteld op basis van vele eerdere contactmomenten. Daar komt bij dat de reclassering wel heeft geprobeerd om verdachte te horen, maar dit is niet gelukt omdat hij voortvluchtig was. Daarnaast is verdachte nog door de reclassering gehoord in oktober 2019 en tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat hij positief stond tegenover de ISD-maatregel. Gezien die houding was er voor de reclassering ook geen aanleiding om verdachte nog een keer te horen.
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat verdachte niet de kans heeft gehad om een klinische behandeling te ondergaan. Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om deze te ondergaan, maar wel onder de voorwaarde dat hij overdag naar zijn werk kan. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat dit niet alleen praktisch onuitvoerbaar is, maar ook onvoldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van personen en goederen, het voorkomen van recidive en een terugval in middelengebruik. Ook kan de rechtbank niet vertrouwen op de motivatie van verdachte, omdat hij zich te vaak niet heeft gehouden aan eerdere opgelegde voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. De rechtbank vindt een langdurige behandeling, zonder dat verdachte in de verleiding komt om zich daaraan te onttrekken, noodzakelijk. Het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met een klinische opname als bijzondere voorwaarde, is naar het oordeel van de rechtbank geen reëel alternatief.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist en zal zij daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
Ter zitting heeft verdachte stellig verklaard niet mee te zullen werken aan de ISD-maatregel. De rechtbank dringt er bij verdachte op aan de kans om adequaat behandeld te worden met de kans om definitief uit een negatieve spiraal te komen, aan te grijpen. Hoewel verdachte heeft gezegd niet te willen meewerken, heeft hij ook duidelijk gezegd gemotiveerd te zijn om aan zijn alcohol- en drugsverslaving te werken en een positieve invulling aan zijn leven te geven. De rechtbank ziet daarom aanleiding om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.