ECLI:NL:RBAMS:2020:1092

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
13/752099-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Polen op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, behandeld tijdens een openbare zitting. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, heeft geen omstandigheden aangevoerd die de vrees rechtvaardigen dat zijn recht op een eerlijk proces in gevaar is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft eerder de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek heropend in afwachting van informatie over de Poolse rechtsstaat. Na beoordeling van de ontvangen informatie concludeerde de rechtbank dat er geen verhoogd risico op schending van het recht op een eerlijk proces was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752099-18 (EAB1)
RK nummer: 19/6290
Datum uitspraak: 11 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 september 2018 door de
Regional Court of Przemyśl(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 december 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak op 10 januari 2020 het onderzoek heropend en geschorst in afwachting van antwoorden op vragen betreffende de Poolse rechtsstaat.
Het onderzoek is hervat op de openbare zitting van 28 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
executable judicial decision on detention awaiting trial, issued by the District Court of Jarosław on 2 March 2017, reference file II K 814/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ter zitting van 20 december 2019 heeft de raadsman een beroep gedaan op de hier bedoelde weigeringsgrond.
Bij tussenuitspraak op 10 januari 2020 heeft de rechtbank reeds over dit beroep geoordeeld. De rechtbank volstaat thans met een verwijzing naar deze tussenuitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2020:103).

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
-
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, en
-
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Bij voornoemde tussenuitspraak heeft de rechtbank overwegingen opgenomen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat en vervolgens het onderzoek heropend en geschorst in afwachting van antwoorden die met betrekking tot dit onderwerp nog ontbraken. Ter zitting heeft de officier van justitie meegedeeld dat deze antwoorden al op 12 december 2019 binnen waren. Zij zijn aan het dossier toegevoegd.
Bij uitspraak van 16 januari 2020 heeft de rechtbank overwogen dat zij zich op grond van de informatie die in andere overleveringszaken is verstrekt thans voldoende voorgelicht acht over het algemene beeld van tuchtzaken en andere al dan niet disciplinaire maatregelen jegens Poolse rechters. Hoewel de beschikbare informatie zeer zorgwekkend is en de meest recente ontwikkelingen ongunstig zijn, is dit algemene beeld op zichzelf in beginsel nog onvoldoende om in concrete situaties aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces van een opgeëiste persoon in het gedrang is geweest of zal komen. Informatie over tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen blijft van belang bij de beoordeling van vraag/stap 3, maar naar de huidige stand van zaken zal deze informatie niet zonder nadere gegevens over de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon die verder bijdragen aan de vrees dat zijn recht op een eerlijk proces in het geding is (geweest), ertoe kunnen leiden dat de overlevering niet wordt toegestaan.
De opgeëiste persoon heeft dergelijke omstandigheden niet naar voren gebracht. Daar komt bij dat uit de antwoorden van 12 december 2019 blijkt dat de rechters van de ‘District Court of Jarosław’, die in eerste aanleg over de zaak tegen de opgeëiste persoon oordelen, en van de ‘Regional Court of Przemyśl’, waar een eventueel hoger beroep zal dienen, onafhankelijk zijn en dat tegen de rechters in deze beide instanties geen disciplinaire maatregen zijn genomen, zodat van een verhoogd risico op een schending van het recht op een eerlijk proces ook in dat opzicht niet is gebleken. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het aanvoeren van zulke feiten en omstandigheden niet noodzakelijk is omdat in de huidige situatie in Polen hoe dan ook geen sprake is van onafhankelijke rechtspraak. Ter onderbouwing van dit standpunt is in het bijzonder gewezen op een rapport van de Parliamentary Assembly van de raad van Europa van 6 januari 2020, de
march of black robesin Warschau op 11 januari 2020 en de inbreukprocedure die de Europese Commissie op 14 januari 2020 tegen Polen is gestart.
De door de raadsman verstrekte informatie versterkt het beeld dat in de uitspraak van 16 januari 2020 is geschetst: zeer zorgwekkend en de ontwikkelingen zijn ongunstig. De rechtbank ziet in die meest recente ontwikkelingen echter geen aanleiding om nu, anders dan in haar eerdere uitspraak, te oordelen dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat van onafhankelijke rechtspraak in Polen in het geheel geen sprake meer is. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast. Noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt geeft tot een dergelijke conclusie aanleiding.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 6, 7, 175 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de
Regional Court of Przemyśl(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.