ECLI:NL:RBAMS:2020:1084

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
7957660 CV EXPL 19-17040
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling van abonnementskosten en heraansluitingskosten met betrekking tot oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden

In deze zaak vorderde de eisende partij, Tele2 Nederland B.V., betaling van € 136,- aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, van de gedaagde partij, die niet verschenen was. De eisende partij stelde dat er een overeenkomst was gesloten op 11 oktober 2013, waarop de algemene voorwaarden van 1 maart 2012 van toepassing waren. De overeenkomst was beëindigd vanwege wanbetaling, en de eisende partij vorderde onbetaald gebleven abonnementstermijnen en heraansluitingskosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet was verschenen, waardoor verstek werd verleend. De rechter beoordeelde de vordering op basis van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de algemene voorwaarden.

De kantonrechter concludeerde dat het beding in de algemene voorwaarden met betrekking tot heraansluitingskosten oneerlijk was, omdat het niet gelimiteerd was en de hoogte van de kosten niet was genoemd. Dit leidde tot een verstoring van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen. De rechter wees een deel van de vordering af, waardoor de gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van € 108,- aan hoofdsom, met wettelijke rente, en de kosten van het geding. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7957660 CV EXPL 19-17040
vonnis van: 24 februari 2020
fno.: 534

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap Tele2 Nederland B.V.

gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde: LAVG Gerechtsdeurwaarders (Groningen)
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verloop van de procedure

Bij dagvaarding van 19 juli 20219 heeft eisende partij betaling gevorderd van € 136,- aan hoofdsom, met nevenvorderingen.
Gedaagde partij is niet verschenen, zodat verstek wordt verleend.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Eisende partij vordert betaling van € 136,- aan hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten. Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Eisende partij stelt bij dagvaarding - kort weergegeven - dat met gedaagde partij per 11 oktober 2013 een overeenkomst is gesloten, waarop de algemene voorwaarden van 1 maart 2012 van toepassing zijn. Eisende partij heeft de overeenkomst beëindigd vanwege wanbetaling. Eisende partij vordert onbetaald gebleven abonnementstermijnen over de periode 11 januari 2015 tot 10 februari 2015 en van 11 maart 2015 tot en met10 juni 2016, alsmede heraansluitingskosten op grond van artikel 20.2 van de algemene voorwaarden.
De wettelijke informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW
Op 11 oktober 2013 waren de bepalingen inzake de (pre)contractuele informatieverplichtingen voor overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte als bedoeld in artikel 6:230m BW nog niet van kracht. Reeds daarom behoeft de naleving daarvan door eisende partij daarom ook niet ambtshalve te worden getoetst.
Het beroep op de algemene voorwaarden
Eisende partij stelt dat de vordering (mede) is gebaseerd op een beding in de algemene voorwaarden. De kantonrechter dient op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08, punt 32) en de Hoge Raad (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.5.3) ambtshalve te beoordelen of het beding op grond waarvan eisende partij heraansluitingskosten althans ‘buitengebruikstellings- en indienststellingskosten’(artikel 20.2 van de algemene voorwaarden) in rekening brengt onredelijk bezwarend is. In het geval wordt vastgesteld dat het beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de richtlijn), mogen de in rekening gebrachte kosten niet worden gematigd, maar moet het beding buiten beschouwing worden gelaten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11, punt 57), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08, punt 35).
Eisende partij stelt dat het beding niet oneerlijk is, omdat gedaagde partij een factuur onbetaald had gelaten waarna gedaagde partij tijdelijk is afgesloten, als gevolg waarvan de diensten weer opnieuw geactiveerd zijn. Daarvoor heeft zij € 28,- aan kosten voor in rekening gebracht, hetgeen niet oneerlijk is als bedoeld in de Richtlijn 93/13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat het beding niet is gelimiteerd. Daarnaast wordt de hoogte van het bij de consument in rekening te brengen bedrag niet in het beding genoemd. Dat maakt dat eisende partij telkens vrij spel heeft bij het maandelijks in rekening brengen van mogelijk (zeer) hoge kosten. Betaalt de consument de in rekening gebrachte buitengebruikstellings- en indienststellingskosten niet, dan kan eisende partij de aansluiting afgesloten houden totdat wordt betaald, waarna zij voornoemde kosten opnieuw in rekening kan brengen. Dit kan tot onaanvaardbaar hoge kosten leiden die niet meer in verhouding staan tot de ernst van de tekortkoming. In theorie kan eisende partij bij te late betaling van ook maar één dag elke maand ongelimiteerd kosten in rekening brengen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het beding het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Dat betekent dat het beding oneerlijk is en buiten beschouwing wordt gelaten.
Het voorgaande betekent dat de buitengebruikstellings- en indienststellingskosten op de gevorderde hoofdsom in mindering strekken.
Nu een deel van de vordering is afgewezen, zijn de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar, omdat gedaagde partij niet voor een juist bedrag is aangeschreven.
Voor het overige komt de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt deze toegewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij tot betaling aan eisende partij van:
- € 108,- aan hoofdsom, met daarover de wettelijke rente vanaf 5 juli 2019 tot de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde partij in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eisende partij begroot op:
exploot € 85,18
salaris € 36,-
griffierecht € 121,-
-----------------
totaal € 242,18
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,- en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.